Rb: nog steeds vergunning humanitaire gronden mogelijk

In augustus 2015 is eiser Nederland ingereisd. Op 2 september 2015 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is afgewezen. Dit staat in rechte vast. Bij besluit van 13 april 2017 is aan eiser uitstel van vertrek verleend ten gevolge van een gedwongen opname vanwege herbelevings- en stemmingsklachten. Na afloop daarvan is in de periode mei 2017 tot augustus 2019 een tweetal aanvragen van eiser om verder uitstel van vertrek afgewezen. Dit staat in rechte vast.

In deze zaak gaat het om eisers opvolgende asielaanvraag van 23 oktober 2019. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat er sprake is van persoonlijke humanitaire omstandigheden. Ter onderbouwing daarvan wijst eiser met name op de medische rapportages van register/GZ-psycholoog drs. P.A. Poolman van 25 en 30 september 2019, waaruit volgens eiser blijkt dat hij ten tijde van zijn eerdere asielaanvraag niet voldoende consistent en coherent kon verklaren zodat zijn asielrelaas destijds ten onrechte ongeloofwaardig is geacht. Daarnaast heeft eiser gewezen op een brief van de Guineese ambassade te Brussel en op landeninformatie.

Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 21 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:567) en 28 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:973) volgt dat ook in gevallen waarin het niet gaat om een eerste asielaanvraag, voor verweerder op grond van artikel 3.6b van het Vreemdelingenbesluit 2000 een algemene bevoegdheid bestaat om over te gaan tot het verlenen van de in dat artikel bedoelde vergunningen, waaronder een verblijfsvergunning op humanitaire gronden.

De rechtbank treft met toepassing van artikel 8:80b, derde lid, van de Awb een voorlopige voorziening en houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.

Rb Middelburg NL20.14703, 17.9.20
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:9335