Rb: toets schrijnendheid voor situaties die zich in herkomstland voordeden wel mogelijk, niet verplicht

Verweerder heeft in zijn reactie op de tussenuitspraak erop gewezen dat uit de toelichting bij WBV 2019/7 blijkt dat op grond van het per 1 mei 2019 in werking getreden artikel 3.6ba van het Vb de bevoegdheid om op grond van schrijnendheid een verblijfsvergunning te verlenen beperkt is tot eerste asielaanvragen. Verweerder volgt de tussenuitspraak voor zover daarin is geoordeeld dat ook bij opvolgende asielaanvragen een bevoegdheid is blijven bestaan om op grond van artikel 3.6b van het Vb ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen, maar niet voor de categorie schrijnendheid. Verder mocht volgens verweerder voor het indienen van een daartoe strekkende aanvraag worden verwezen naar de reguliere procedure.

Uit de door verweerder aangehaalde toelichting blijkt dat artikel 3.6ba van het Vb verweerder een bevoegdheid geeft om tot het moment waarop de beslissing op een eerste verblijfsaanvraag onherroepelijk is geworden ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen op grond van “een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die zich in Nederland voordoen”. Eiser heeft bij zijn opvolgende asielaanvraag echter een beroep gedaan op humanitaire omstandigheden bestaande uit psychische klachten, die volgens hem voortkomen uit het meemaken van schokkende gebeurtenissen in Guinee, bezien tegen het licht van de algemene veiligheidssituatie in Guinee voor Pular. Dit is dus niet een situatie zoals bedoeld in artikel 3.6ba van het Vb. Het betreft wel een situatie zoals bedoeld in artikel 3.6b, aanhef en onder a, van het Vb, waarin de beperking verband houdend met humanitaire omstandigheden wordt genoemd. Uit de in de tussenuitspraak benoemde jurisprudentie blijkt dat verweerder, anders dan in het bestreden besluit is overwogen, bevoegd was om bij eisers opvolgende asielaanvraag daaraan te toetsen.

Het feit dat verweerder deze algemene bevoegdheid heeft, betekent echter nog niet dat verweerder in alle gevallen verplicht is om deze toets daadwerkelijk te verrichten. Artikel 3.6b, aanhef en onder a, van het Vb is nadrukkelijk een kan-bepaling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder eiser voor de toets aan humanitaire omstandigheden heeft mogen verwijzen naar de reguliere procedure. Nu verweerder in de reactie op de tussenuitspraak het bestaan van de algemene bevoegdheid van artikel 3.6, aanhef en onder a, van het Vb heeft onderkend, wordt deze reactie opgevat als een genoegzaam herstel van het motiveringsgebrek in het bestreden besluit.....

De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat het motiveringsgebrek is hersteld en de overige beroepsgronden geen doel treffen.

Rb Middelburg NL20.14703, 15.10.20
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:10709