Rb: verblijf bij kinderen van 10 en 11 voor moeder die sinds 2005 in NL verblijft

Verzoekster heeft de Iraakse nationaliteit. Zij verblijft sinds 2005 in Nederland. Zij heeft een verblijfsvergunning gehad, maar deze is in 2012 met terugwerkende kracht ingetrokken. Verzoekster verblijft daardoor sinds 2005 onrechtmatig in Nederland. De partner van verzoekster heeft sinds 2003 een verblijfsvergunning en hij verblijft sindsdien rechtmatig in Nederland. De drie minderjarige kinderen van verzoekster en haar partner hebben eveneens rechtmatig verblijf. De kinderen hebben leeftijden van 11, 10 en 1 jaar oud. Zij zijn alle drie in Nederland geboren.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (het EHRM) blijkt dat in alle beslissingen over kinderen hun belangen ‘a paramount consideration’ moeten vormen. Uit de afwijzing blijkt niet dat verweerder zich daarvan voldoende rekenschap heeft gegeven. Immers, verweerder heeft in de afwijzing weliswaar vastgesteld dat de belangen van de kinderen om met beide ouders op te groeien zwaar wegen. Daarna vervolgt verweerder echter met een enkele mededeling dat dit belang niet zo zwaarwegend is dat hierom de belangenafweging in het voordeel van verzoekster moet uitvallen.

In de afwijzing is wel, naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht, opgenomen dat in ieder geval de twee oudste kinderen (Hany en Haano) zodanige banden met Nederland hebben dat van hen niet kan worden verwacht dat zij met verzoekster meegaan naar Irak. Zij zijn immers in Nederland geboren, hebben leeftijden van tien en elf jaar en hebben hun hele leven in Nederland gewoond. Hierbij komt dat zij onderwijs in Nederland volgen. Zij zullen, gelet op hun leeftijden, binnenkort de gehele basisschooltijd in Nederland hebben doorlopen. Tot slot hebben zij rechtmatig verblijf in Nederland.

Het is duidelijk dat het belang van kinderen om met beide ouders op te groeien in het algemeen groot is. Hetzelfde geldt voor het opgroeien met andere familieleden, zoals in dit geval de andere kinderen in het gezin. De afwijzing komt er de facto op neer dat de kinderen in ieder geval bij slechts één ouder zullen opgroeien. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat verzoekster en haar partner zelf een keuze kunnen maken waar het jongste kind, Chanel, opgroeit. Gelet op de leeftijd van Chanel (1 jaar oud), ligt het voor de hand dat zij bij verzoekster opgroeit. De afwijzing zou daardoor feitelijk tot gevolg hebben dat Chanel met verzoekster naar Irak meegaat terwijl Haano en Hany in Nederland blijven, waardoor de kinderen gescheiden van elkaar zullen opgroeien.

Uit rechtspraak van het EHRM volgt dat in situaties als deze, waarin van kinderen niet kan worden verwacht dat zij één van beide ouders volgen naar diens land van herkomst, het belang van de kinderen om op te groeien in aanwezigheid van beide ouders een positieve verplichting van de Staat met zich meebrengt om verblijf voor de ouder bij de kinderen mogelijk te maken.

Tegenover de hiervoor genoemde zwaarwegende belangen van de kinderen, staat het belang van de Staat. Volgens de afwijzing is dat belang erin gelegen dat slechts vreemdelingen die aan alle voorwaarden voldoen een verblijfsvergunning dienen te krijgen. Daarmee kan verweerder in dit geval slechts doelen op het gegeven dat verzoekster niet beschikt over een machtiging voorlopig verblijf.

Gelet op het bovenstaande, valt niet in te zien dat het belang van de staat zwaarder dient te wegen dat het belang van in ieder geval Hany en Haano om op te groeien in het land waar zij geworteld zijn en samen te leven met hun beide ouders en hun zusje Chanel. De afwijzing is derhalve in strijd met artikel 8 van het EVRM.

Op grond van alles wat de voorzieningenrechter hiervoor heeft overwogen, kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat op verweerder een positieve verplichting rust om aan verzoekster een verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 8 van het EVRM.

Rb Roermond AWB 20/1502, 21.10.20
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:10680