Rb: vovo voortzetting opvang bijna 70-jarige Sri Lankaanse kankerpatiente na afloop art-64

Verweerder is voornemens vier weken na het aflopen van de termijn waarin verzoekster uitstel van vertrek was verleend, de aan verzoekster verleende verstrekkingen in het kader van de Rva 2005 te beëindigen.....

Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is in het geval van verzoekster sprake van zeer bijzondere omstandigheden die nopen tot continuering van de Rva-verstrekkingen. Hierbij acht de voorzieningenrechter van belang dat niet in geschil is dat verzoekster ernstige medische klachten heeft, zoals ook blijkt uit het advies van Bureau Medische Advisering (BMA) van 11 augustus 2021. In dit BMA-advies staat verder dat bij uitblijven van de behandeling voor de kanker de tumor zal groeien en verzoekster daaraan zal komen te overlijden (vraag 3) en dat bij uitblijven van de genoemde behandeling een medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is (vraag 4). Reizen wordt door de BMA-arts afgeraden en de BMA-arts acht het moeilijk in te schatten of en zo ja, wanneer verzoekster weer in staat zal zijn om te reizen. Dit hangt af van hoe de behandeling aanslaat. De BMA-arts adviseert daarom om over zes maanden een heradvies aan te vragen (vraag 5). De voorzieningenrechter stelt vast dat er op dit moment nog geen herbeoordeling van het BMA ligt, ondanks dat er wel een nieuw verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw is gedaan. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat er voor verzoekster op dit moment geen enkele mogelijkheid is om het besluitvormingstraject bij de IND te bespoedigen. Dit kan pas als de beslistermijn is verstreken.

Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van voorlopig oordeel dat niet is uit te sluiten dat ook op dit moment een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan als de behandeling zal worden gestaakt. Evenmin is uit te sluiten dat verzoekster op dit moment nog steeds niet in staat is om te reizen. Weliswaar kan verzoekster op grond van artikel 10, tweede lid, van Vw aanspraak maken op de verlening van medisch noodzakelijke zorg, maar niet staat vast dat verzoekster daarmee de door haar benodigde medische behandeling zal krijgen die nodig is om een eventuele medische noodsituatie op korte termijn af te wenden. Gelet op dit alles is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoekster bij continuering van de Rva-verstrekkingen groter is dan het algemeen belang van verweerder bij beëindiging daarvan.

Rb Utrecht AWB 22/157, 23.2.22
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2022:1958