RvS: beter afwegen bijzondere band Georgiër met NLse moeder, ondanks inreisverbod

De grieven van de Georgische vreemdeling gaan over de vraag of zijn beroep op artikel 8 van het EVRM moet leiden tot opheffing van het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod. Hij klaagt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris in het door hem overgelegde psychologisch en psychiatrisch onderzoek over zijn moeder ten onrechte geen reden heeft gezien voor nader onderzoek naar de noodzaak van zijn aanwezigheid in Nederland voor de ondersteuning van zijn moeder.

In haar besluit heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat met het onderzoek niet is vast komen te staan wat de exacte gevolgen voor de moeder van de vreemdeling zijn, als hij Nederland zou moeten verlaten. In het onderzoek hebben de psychiater en de psycholoog gemotiveerd gesteld dat de behandeling van de moeder van de vreemdeling in Nederland geïndiceerd is, de vreemdeling aanwezig moet zijn om haar basisveiligheid te bieden en om haar therapie mogelijk te maken en dat zij zonder zijn aanwezigheid teloor zal gaan. Gelet op deze bevindingen had de staatssecretaris nader onderzoek moeten doen in plaats van te volstaan met het standpunt dat op grond van het onderzoek volgens hem niet is komen vast te staan wat de exacte gevolgen voor de moeder van de vreemdeling zijn als de vreemdeling Nederland (beter gezegd: de Europese Unie) moet verlaten.

De grieven slagen.
Het hoger beroep is gegrond.
RvS 202103504/1/V1, 28.9.22
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2022:2803