RvS: betere afweging nodig over voldoen aan inkomensvereiste

De rechtbank had in deze zaak geoordeeld dat onzeker was of de vrouw aan het norminkomen zou voldoen. Ze had tussen 2013 en 2016 aanvullende bijstand gehad. Haar huidige inkomen lag onder het norminkomen. De aanvulling vanwege heffingskorting, waardoor alsnog aan de norm voldaan zou zijn, was volgens de rechtbank niet bewezen. Volgens de rechtbank had de Staatssecretaris voldoende een individuele afweging gemaakt.

In het hogerberoepsschrift betoogde de vreemdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM in dit geval niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De Afdeling oordeelt dat in die belangenafweging een aantal elementen niet kenbaar door de staatssecretaris zijn meegewogen. Het gaat dan om de door de vreemdeling naar voren gebrachte individuele omstandigheid dat hij weliswaar met referent getrouwd is terwijl hij niet in het bezit was van een verblijfsvergunning in Nederland, maar wel zijn aanvraag vanuit zijn land van herkomst heeft ingediend en afgewacht. Maar ook dat referent samenwoont met haar zieke, minderjarige zoon, dat referent heeft gesteld dat zij rondkomt van haar inkomen en het verschil tussen het normbedrag en de middelen van bestaan waarover referent beschikt. Daarom is de vraag niet beantwoord of het in het licht van de relevante gegevens en belangen van het individuele geval, in hun onderlinge samenhang bezien, evenredig is dat de staatssecretaris het belang bij het economisch welzijn van Nederland zwaarder heeft laten wegen dan het belang van de vreemdeling bij het uitoefenen van het gezinsleven met referent in Nederland.

De grieven slagen.
Het hoger beroep is gegrond.
RvS 202005437/1/V2, 28.4.21
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2021:927
tegen Rb den Haag AWB - 20 _ 333, 7.9.20
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:8733