De vreemdeling klaagt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet voldoet aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning regulier volgens het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen, omdat hij bij terugkeer naar Irak adequate opvang heeft. De staatssecretaris heeft meegedeeld dat hij zijn standpunt over adequate opvang in Irak voor de vreemdeling niet langer handhaaft. De grief slaagt.
Het hoger beroep is daarom gegrond. De staatssecretaris moet een nieuw besluit nemen over de verlening aan de vreemdeling van een verblijfsvergunning regulier volgens het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen.
RvS 202006859/1/V1, 7.4.22
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2022:1029