De Afdeling is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het rapport taalanalyse niet inzichtelijk is. Naar het oordeel van de Afdeling had de staatssecretaris dit gebrek moeten opmerken in het kader van zijn vergewisplicht.
Daar komt bij dat [appellant] een contra-expertise van Sprakab heeft overgelegd. Sprakab heeft daarom geconcludeerd dat er een hoge mate van zekerheid is dat de taalkundige achtergrond van [appellant] te herleiden is tot Mauritanië. [appellant] heeft daarnaast verklaringen overgelegd van vertaler Sow. Sow heeft in zijn e-mails te kennen gegeven dat [appellant] het Pular spreekt met een Mauritaans accent en dat hier geen enkele twijfel over kan bestaan.
Hiermee heeft [appellant] concrete aanknopingspunten naar voren gebracht voor twijfel aan het rapport taalanalyse. TOELT heeft deze twijfel niet weggenomen. Dit maakt dat het rapport taalanalyse in dit geval geen bruikbaar hulpmiddel is bij de beoordeling van de juistheid van de verklaring van [appellant] dat hij uit Mauritanië komt. De staatssecretaris heeft zijn standpunt dat hij twijfelt over de identiteit en nationaliteit van [appellant] dan ook ten onrechte op het rapport taalanalyse gebaseerd. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Dit betekent dat de staatssecretaris, behoudens nieuwe, sterke aanwijzingen van het tegendeel, moet uitgaan van de door [appellant] gestelde identiteit en afkomst uit Mauritanië.
Het betoog tegen Rb Rotterdam 24/960, 31.10.25 slaagt.
RvS 202407442/1/V6. 5.11.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:5320