RvS: terecht terugvordering kinderopvangtoeslag werkende vrouw met partner buiten de EU

Kinderopvangtoeslag is oorspronkelijk ingevoerd om te bewerkstelligen dat de belemmeringen voor ouders om de zorg voor de kinderen te combineren met betaald werk op de Nederlandse arbeidsmarkt worden verminderd. In de Wet kinderopvang was aanvankelijk opgenomen dat, om aanspraak te kunnen maken op kinderopvangtoeslag, een inkomen uit werk en woning werd genoten waarop de Wet inkomstenbelasting 2001 van toepassing was of een van de met name genoemde Nederlandse uitkeringen werd genoten. Voor een ouder met een partner gold dat slechts aanspraak bestond op kinderopvangtoeslag als de partner in een lidstaat van de Europese Unie (hierna: de EU) woonde en, daartoe gerechtigd, in Nederland arbeid verrichtte dan wel een van genoemde Nederlandse uitkeringen ontving. Zoals in de uitspraak van 20 september 2017 is overwogen, zijn de eisen op grond van strijdigheid met het Europese recht in die zin aangepast, dat er ook aanspraak op kinderopvangtoeslag kan zijn als de partner niet in Nederland, maar in een andere lidstaat van de EU of in Zwitserland werkt.

[appellante] is in het huwelijk getreden op 22 december 2013. Op grond van de Awr is de echtgenoot terecht met ingang van 1 januari 2014 als toeslagpartner van [appellante] aangemerkt voor de vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2014.

[appellante] had geen recht op kinderopvangtoeslag over 2014, aangezien de echtgenoot in dat jaar in Egypte verbleef. De Wkkp bevat geen bepaling op grond waarvan van die bepaling kan worden afgeweken.

Anders dan [appellante] ziet de Afdeling niet in dat het besluit een inmenging vormt op het recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven. Voor zover al sprake zou zijn van een dergelijke inmenging is deze, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, bij wet voorzien. Verder kan zowel de begrenzing van de aanspraak op kinderopvangtoeslag door middel van het stellen van woon- en werkplaatsvereisten als de terugvordering van teveel betaalde voorschotten noodzakelijk worden geacht in het belang van het economisch welzijn van het land. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.

RvS 201708029/1/A2, 25.7.18
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2018:2491