Rb: mogelijk risico Yezidi in Koerdische regio in Irak

De zaak betreft een minderjarige Yezidi uit Irak. Hij is zijn woonplaats in 2014 ontvlucht na een inval van IS en heeft vervolgens in het UNHCR-kamp Khanke in de Koerdische Autonome Regio (KAR) verbleven. De omstandigheden in het kamp waren slecht, zijn vader werd mishandeld en bedreigd. Hij vreest bij terugkeer gedood te worden door de Koerden en IS, omdat hij tot de Yezidi behoort.

De rechtbank overweegt als volgt. De staatssecretaris heeft onvoldoende gemotiveerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt. De enkele stelling dat de mishandeling en de bedreiging de vader van de vreemdeling betreffen en niet de vreemdeling zelf is onvoldoende nu zijn vader is mishandeld omdat hij tot de Yezidi behoort, net zoals de vreemdeling. Daarbij blijkt uit het overgelegde stuk uit het Country of Origin Information Report Iraq van maart 2019 van EASO dat Yezidi in de KAR stelselmatig gediscrimineerd en belaagd worden. Verder blijkt uit het Algemeen Ambtsbericht Irak van 2016 dat ontheemden de toegang tot de KAR wordt ontzegd en Yezidi vanuit de KAR worden teruggestuurd naar Sinjar. Hierdoor is het maar de vraag of de vreemdeling toegang tot en bestendig verblijf in de KAR zal hebben. Het is van belang dat de vreemdeling onder meer het met het rapport van EASO zijn stelling heeft onderbouwd dat de Yezidi systematisch een reëel risico lopen op ernstige schade.

Rb Arnhem, NL19.4513, 26.3.19