RvS: Chavez is tijdelijke vergunning, geen recht op NLerschap na 5jr

Uit de jurisprudentie van het Hof volgt dat een Chavez-Vilchez verblijfsrecht een afgeleid verblijfsrecht is dat als doel heeft om te voorkomen dat een burger van de Unie geen gebruik kan maken van de rechten die horen bij het Unieburgerschap. Het verblijfsrecht van [appellant] is daarmee alleen gebaseerd op de afhankelijkheidsrelatie met zijn minderjarige Nederlandse kind. Hoewel [appellant] terecht betoogt dat het verblijfsrecht lang kan voortduren, eindigt dit in beginsel zodra het kind meerderjarig wordt of zodra het kind niet langer afhankelijk is van de zorg van [appellant]. Op voorhand staat dus vast dat het verblijfsrecht een tijdelijk karakter heeft, zoals ook de rechtbank terecht heeft overwogen.

De vergelijking met het verblijfsrecht voor de uitoefening van gezinsleven op basis van artikel 8 van het EVRM gaat niet op. Dat verblijfsrecht is, in tegenstelling tot een Chavez-Vilchez verblijfsrecht, gebaseerd op eigen rechten die de desbetreffende vreemdeling heeft op bescherming van het familie- of gezinsleven en heeft geen inherent tijdelijk karakter. Een Chavez-Vilchez verblijfsrecht strekt niet tot bescherming van het recht van de desbetreffende onderdaan van een derde land op eerbiediging van het familie- of gezinsleven, maar tot bescherming van de rechten van de Unieburger om vrijelijk gebruik te maken van diens rechten ontleend aan het Unieburgerschap. Om die rechten te kunnen eerbiedigen is het noodzakelijk dat een derde van wie die Unieburger afhankelijk is, in dit geval [appellant], een verblijfsrecht krijgt. Dat verblijfsrecht is echter geen eigen recht, maar een afgeleid recht, zoals het Hof in het arrest Chavez-Vilchez heeft benadrukt. Zodra het kind van [appellant] niet langer afhankelijk is zijn zorg, eindigt zijn verblijfsrecht.

Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat het verblijfsrecht van [appellant] niet vergelijkbaar is met een duurzaam verblijfsrecht in de zin van de Verblijfsrichtlijn. In de punten 34 en 37 van het arrest van het Hof van 8 mei 2013, Alarape en Tijani, ECLI:EU:C:2013:290, heeft het Hof overwogen dat familieleden van een burger van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, slechts een duurzaam verblijfsrecht kunnen verwerven als die burger ten eerste zelf aan de voorwaarden van artikel 16, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn voldoet, en ten tweede, bedoelde familieleden tijdens de betrokken periode bij hem hebben gewoond. Hieruit volgt volgens het Hof dat alleen de perioden van verblijf van de bedoelde familieleden waarin zij voldoen aan de vereisten van artikel 7, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn, in aanmerking kunnen worden genomen voor de verkrijging van een duurzaam verblijfsrecht. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1490). Aangezien niet is vastgesteld dat [appellant] gedurende bepaalde perioden heeft voldaan aan deze vereisten, heeft hij geen duurzaam verblijfsrecht verworven.

Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de staatssecretaris het verzoek terecht heeft afgewezen. Het als tijdelijk aanmerken van zijn verblijfsrecht is niet in strijd met het verbod van willekeur.

Het betoog faalt.Het hoger beroep is ongegrond.
RvS 202000248/1/V6, 23.9.20
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2020:2272