Rb: 8EVRM voor Filipijnse jong-volwassenen, ouders sinds 1988 in NL

Eisers zijn zus en broer. Zij hebben de Filipijnse nationaliteit en zijn in Nederland geboren en opgegroeid. De ouders van eisers zijn afkomstig uit de Filipijnen. Zij zijn in 1987 en 1988 naar Nederland gekomen. Het gezin heeft tevergeefs diverse pogingen gedaan om rechtmatig verblijf in Nederland te verkrijgen, die zijn afgewezen.....

De rechtbank is met eisers van oordeel dat verweerders standpunt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden niet zonder nadere motivering valt te begrijpen. Daarbij hecht de rechtbank er in eerste plaats waarde aan dat eisers een uitzonderlijk lange verblijfsduur in Nederland hebben, hetgeen ook door de gemachtigde van verweerder op de zitting is onderkend. Eisers zijn in Nederland geboren en hebben hier hun hele leven doorgebracht. Zij waren op de datum van het bestreden besluit respectievelijk 23 en 31 jaar oud. Op het moment van deze uitspraak zijn eisers respectievelijk 25 en 32 jaar oud. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de sterke banden van eisers met Nederland niet alleen zijn op te maken uit hun langdurige verblijf hier te lande, maar ook uit het feit dat eisers in Nederland naar school zijn geweest, vloeiend Nederlands spreken en hier allebei een baan hebben. De sterke band van eisers met Nederland wordt ook onderstreept door de verklaringen van hun vrienden, vriendinnen, de partner van eiseres en haar schoonfamilie die in deze procedure zijn overgelegd....

Volgens verweerder bestaat er geen grond voor het oordeel dat sprake is van langdurig, ongemoeid en gedoogd verblijf, omdat er actief aan de terugkeer van eisers is gewerkt en zij daaraan niet hebben meegewerkt. Zo zijn eisers en hun ouders in de periode 2013-2015 een aantal keren uitgenodigd voor vertrekgesprekken bij de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V). Bij de meeste gesprekken is het gezin niet verschenen. Eiseres heeft in 2018 een vertrekgesprek gevoerd met de DT&V. De rechtbank ziet ook dat er meerdere en lange periodes zijn geweest waarin eisers verwijderbaar waren, maar verweerder geen inspanningen heeft gepleegd om eisers uit te zetten of te bewegen vrijwillig terug te keren naar de Filipijnen. Verweerder wist waar eisers op school zaten en zij waren tevens bereikbaar via hun advocaat. Ook was verweerder ervan op de hoogte dat eisers over Filipijnse paspoorten beschikken. Aan het voorgaande had verweerder naar het oordeel van de rechtbank meer betekenis kunnen toekennen.

De rechtbank is verder met eisers van oordeel dat er niet alleen sprake is van tijdsverloop, maar ook van gewijzigde omstandigheden. Eisers hebben ter zitting verklaard dat zij sinds twee jaar niet meer bij hun ouders wonen vanwege te grote meningsverschillen en uit de hand gelopen ruzies. ...De rechtbank ziet dan ook niet zonder meer in dat de ouders van eisers een zodanig reële kans zouden maken verblijfsrecht aan eisers te ontlenen, dat dit enig gewicht in de schaal zou kunnen leggen in het nadeel van eisers....

Verweerder had ook een groter gewicht moeten toekennen aan het feit dat eisers nooit in de Filipijnen zijn geweest en daar geen sociaal vangnet hebben. Het standpunt van verweerder dat van eisers gevergd kan worden dat zij zich staande houden in de Filipijnen omdat zij volwassen zijn en kunnen terugvallen op hun contacten in Nederland voor steun en hulp, valt moeilijk te rijmen met Werkinstructie 2019/15, waarin het volgende staat: ‘indien de vreemdeling op zeer jonge leeftijd naar Nederland is gekomen en nagenoeg zijn gehele jeugd in Nederland heeft doorgebracht en alle banden die hij heeft in Nederland heeft opgebouwd en bestendigd heeft, zal minder zwaar in het nadeel worden betrokken dat hij de in Nederland opgebouwde banden op afstand kan onderhouden.’....

De rechtbank komt tot de conclusie dat de weging van het samenstel van elementen onvoldoende overtuigend is om te stellen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden aan de kant van eisers noch dat de belangenafweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’.

Rb Amsterdam AWB 20/9014 en AWB 20/9015, 8.12.21
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2021:14221