Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij meent dat hij met deze nieuwe beleidslijn en met zijn besluit van 28 januari 2022 wel voldoet aan de wet en aan voornoemd arrest. De rechtbank volgt verweerder daarin niet.
Weliswaar maakt artikel 64 van de Vw het mogelijk om uitstel van vertrek te verlenen, en levert dat voor de vreemdeling op grond van artikel 8, onder j, van de Vw rechtmatig verblijf op, maar die uitzondering geldt uitsluitend in geval van medische redenen. Voor het verlenen van uitstel van vertrek voor niet-begeleide minderjarigen, zolang deze de 18-jarige leeftijd niet heeft bereikt en zolang niet vast staat of er adequate opvang beschikbaar is, bestaat geen wettelijke basis. De in WBV 2022/1 neergelegde nieuwe beleidslijn neemt het ontbreken van die wettelijke basis niet weg. Het bestreden besluit, voor zover daarbij uitstel van vertrek is verleend aan eiser, is dan ook onbevoegd genomen.
Niet valt in te zien waarom verweerder het onderzoek naar adequate opvang niet heeft kunnen afronden voordat op de aanvraag werd beslist. Het ter zitting ingenomen standpunt dat het onderzoek wordt uitgevoerd door DT&V is naar het oordeel van de rechtbank niet plausibel, omdat verweerder ook voor deze dienst, verantwoordelijk is.
Voorts geldt dat op basis van de verklaringen van eiser kan worden aangenomen dat zijn moeder en zijn oma nog in Marokko woonachtig zijn.
De conclusie is dat verweerder ten onrechte heeft bepaald dat een terugkeerbesluit achterwege blijft. Omdat het bestreden besluit een meeromvattende beschikking is, komt het hele besluit voor vernietiging in aanmerking.
Rb Middelburg NL21.18066, 1.3.22
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2022:1742