De vreemdeling en haar moeder hebben de Braziliaanse nationaliteit. Zij heeft geen contact met haar vader. Haar moeder heeft een vriend die ook de Braziliaanse nationaliteit heeft. Uit die relatie is een dochter geboren die de Spaanse nationaliteit heeft. De vreemdeling verbleef op dat moment in Nederland, waar zij is geboren en het grootste gedeelte van haar leven gewoond heeft. In 2019 kwamen de moeder van de vreemdeling en haar vriend met hun dochter, de halfzus van de vreemdeling, naar Nederland. De halfzus van de vreemdeling heeft in Nederland van rechtswege rechtmatig verblijf als Unieburger. De moeder van de vreemdeling en haar vriend hebben een verblijfsrecht als de primaire verzorgers van een minderjarige Unieburger die gebruik heeft gemaakt van haar recht van vrij verkeer en verblijf. De aanvraag van de vreemdeling om een afgeleid verblijfsrecht bij haar halfzus te verkrijgen is afgewezen.
De Verblijfsrichtlijn geeft aan een ‘ander familielid’ van een Unieburger alleen het recht dat haar binnenkomst en verblijf wordt ‘vergemakkelijkt’. In het Vb 2000 is hun positie echter gelijkgesteld aan de positie van familieleden die rechtstreeks een verblijfsrecht aan de richtlijn kunnen ontlenen. ...
De vreemdeling en haar halfzus wonen in gezinsverband samen. Ze zijn allebei minderjarig en voor materiële en immateriële zorg afhankelijk van hun moeder en haar vriend. Dat betekent dat zij niet louter om praktische redenen samenwonen, maar in familieverband opgroeien. Omdat zij als zussen in dat familieverband samenleven, moet worden aangenomen dat zij een hechte en duurzame band met elkaar delen. Dit veronderstelt dat zij bij een gedwongen scheiding allebei zouden lijden onder het gemis van de ander. Bovendien zou een van hen dan haar moeder moeten missen. Ze hebben elkaar dus nodig. De staatssecretaris legt niet uit waarom deze indirecte afhankelijkheid door inwoning niet meegewogen hoeft te worden in de beoordeling ....
Anders dan de staatssecretaris betoogt, leidt het feit dat de vreemdeling en haar moeder tweemaal een periode van elkaar gescheiden zijn geweest niet tot een ander oordeel. De toekenning van een verblijfsrecht is namelijk niet (primair) afhankelijk van de relatie tussen de vreemdeling en haar moeder. Doorslaggevend is of de vreemdeling op het toetsingsmoment in het land van herkomst bij haar halfzus inwoont of heeft ingewoond. ... Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de vreemdeling op grond van de Verblijfsrichtlijn in aanmerking komt voor een afgeleid verblijfsrecht. ... De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank met verbetering van gronden.
De staatssecretaris moet opnieuw een besluit op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar nemen. Daarbij moet hij ervan uitgaan dat de vreemdeling een familielid van een Unieburger is dat in het land van herkomst bij haar inwoont.
RvS 202106327/1/V3, 15.2.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2024:645