In het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, Jawo, (ECLI:C:EU:2019:218) is uitgelegd dat dat een vreemdeling onderduikt wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht om deze overdracht te voorkomen.
De vreemdeling heeft op 11 oktober 2022 een gesprek met de DT&V gehad. In dat gesprek is hem verteld dat er een vlucht was aangevraagd voor 20 oktober 2022. Op 19 oktober 2022 heeft hij bij de DT&V kenbaar gemaakt dat hij weigert mee te werken aan zijn overdracht en dat hij in zijn aangewezen opvangplek te vinden is als men besluit om hem gedwongen over te dragen. Op 20 oktober 2022 heeft het COa een kamercontrole uitgevoerd en om 11.00 uur diezelfde dag is de vreemdeling meegedeeld dat de overdrachtstermijn tot achttien maanden zal worden verlengd omdat hij met onbekende bestemming vertrokken zou zijn. De vreemdeling heeft al die tijd geweigerd om zijn kamer te verlaten. De omstandigheid dat hij niet heeft meegewerkt aan de overdracht aan Polen dan wel dat hij die overdracht doelbewust heeft gefrustreerd, is onvoldoende om van onderduiken te spreken. De vreemdeling is namelijk feitelijk niet buiten het bereik van de autoriteiten geweest. Hierdoor heeft de minister de uiterste overdrachtstermijn ten onrechte verlengd tot achttien maanden.
Hoger beroep tegen Rb Arnhem NL22.21406, 13.12.23 gegrond.
ABRvS 202207198/1, 17.7.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2024:2935