Rb: geen einde LVV Rotterdam, Utrecht, Amsterdam

Rb: vovo LVV Rotterdam

De belangen van verzoekers zijn er met name in gelegen, dat zij gebruik kunnen blijven maken van de geboden opvangvoorzieningen. Verzoekers hebben geen toegang tot een andere vorm van opvang, zoals een asielzoekerscentrum, omdat zij onrechtmatig in Nederland verblijven en uit de dossiers blijkt niet of in ieder geval niet duidelijk of verzoekers terecht kunnen bij iemand uit hun sociale netwerk, voor zover zij al over een geschikt sociaal netwerk beschikken.

In de beëindigingsbrief staat de algemene opmerking dat bij extreme weersomstandigheden (zoals een gevoelstemperatuur onder de nul graden en in geval van code rood) de gemeente de winteropvang in de avond en de nacht opent, waar verzoekers zich dan kunnen melden. In het verweerschrift en op de zitting heeft de minister gesteld dat verzoekers zich kunnen melden bij de DT&V, waarna zij toegelaten zullen worden tot de VBL, indien zij meewerken aan hun terugkeer. De minister heeft in deze procedure echter niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat verzoekers daadwerkelijk toegang zullen krijgen tot de VBL. Aan toegang tot de VBL zijn meerdere voorwaarden verbonden. Naast de voorwaarde dat de vreemdeling moet meewerken aan zijn terugkeer, moet het ook daadwerkelijk mogelijk zijn om terug te keren (in beginsel binnen 12 weken). Uit in ieder geval een deel van de dossiers blijkt dat aan de mogelijkheid tot terugkeer om uiteenlopende redenen haken en ogen zitten. De minister heeft weliswaar ter zitting gesteld dat de VBL ook in de gevallen van verzoekers beschikbaar is en dat de DT&V dit heeft bevestigd, maar van voor de voorzieningenrechter en/of verzoekers kenbare garanties dat verzoekers daar daadwerkelijk (allemaal) terechtkunnen, is niet gebleken. Bovendien biedt de LVV, anders dan de VBL, niet enkel onderdak aan vreemdelingen met als doel terugkeer naar hun land van herkomst, maar ook aan vreemdelingen die mogelijk uitzicht hebben op een verblijfsvergunning in Nederland, wat in een aantal zaken lijkt te spelen. De minister heeft niet toegelicht in hoeverre de VBL voor die vreemdelingen opvang kan bieden of dat zij op een andere manier worden opgevangen.

Daarbij komt, dat een aanzienlijk deel van de verzoekers die nu in de LVV verblijven, uiteenlopende lichamelijke en/of psychische problemen heeft en in het algemeen als kwetsbaar kan worden aangemerkt. Onder de verzoekers bevinden zich mensen die bijvoorbeeld verslaafd zijn aan alcohol of drugs, die hartproblemen of diabetes hebben, psychotisch of schizofreen zijn, leiden aan PTSS of waarvan in het dossier is vermeld dat een verblijf buiten de LVV tot onwenselijke situaties zal leiden. Gelet hierop is het wijzen op de gemeentelijke winteropvang, die alleen open is bij extreme weersomstandigheden, in de gevallen van verzoekers onvoldoende om hun lichamelijke dan wel psychische gezondheid te waarborgen in afwachting van de beslissing op de ingediende bezwaarschriften. Zeker nu het niet ondenkbaar is dat de weersomstandigheden na 1 januari 2025 een eventueel leven op straat nog zwaarder zullen maken.

De belangen van de minister zijn gelegen in de financiële kosten die zijn verbonden aan het continueren van de opvang aan verzoekers vanaf 1 januari 2025 en in het uitvoeren van hetgeen is overeen gekomen in het regeerakkoord. Deze belangen wegen echter, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, op dit moment minder zwaar dan die van verzoekers. Bovendien is de te treffen voorziening tijdelijk van aard, zodat geen sprake is van een grote inbreuk op de belangen van de minister.

De belangenafweging valt uit in het voordeel van verzoekers.
Rb Rotterdam AWB 24/17631, 24/18370, 24/18371, 24/18373, 24/18376 t/m 24/18391, 24/18393 en 24/18394, 19.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:21486


Rb: vovo LVV Utrecht

De voorzieningenrechter is van oordeel dat op dit moment te veel onduidelijkheid bestaat over de vraag of de minister ten aanzien van verzoekers per 1 januari 2025 kan voldoen aan de ondergrens van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Ten eerste is het onduidelijk of iedere verzoeker voldoet aan de specifieke toegangsvoorwaarden voor verblijf in de VBL en dus daadwerkelijk toegang zal hebben tot die opvang. Volgens de website van DT&V moet het gaan om vreemdelingen die eerder een asielaanvraag hebben ingediend die is afgewezen of vreemdelingen waarvan een verblijfsvergunning is ingetrokken of niet is verlengd.  De VBL is dus niet toegankelijk voor alle vreemdelingen zonder recht op verblijf in de rijksopvang, terwijl dat - behoudens enkele uitzonderingen - wel geldt voor de LVV. Dat betekent dat de LVV toegankelijk is voor een ruimere groep mensen. De minister heeft dat tijdens de zitting niet gemotiveerd weersproken. Ten tweede blijkt dat er begin december ongeveer 220 bedden beschikbaar waren in de VBL en dat die op dat moment bijna allemaal bezet waren. Er is dus nauwelijks feitelijke capaciteit, ook niet voor de verzoekers die wel aan de toegangsvoorwaarden voldoen. De minister heeft tijdens de zitting gesteld dat het creëren van extra bedden tot de mogelijkheden behoort, maar deze stelling is onvoldoende concreet en ook verder niet onderbouwd. Zo is niet duidelijk geworden om hoeveel bedden het gaat en op welke termijn dat mogelijk is. Voor wat betreft de verwijzing van de minister naar de daklozenopvang van de gemeente Utrecht geldt dat deze vorm van opvang niet onder de bevoegdheid van de minister valt. Bovendien is ook voor deze vorm van opvang onvoldoende concreet gemaakt of verzoekers daar daadwerkelijk toegang toe zullen hebben, onder meer gelet op de grote omvang van de groep, nog los van de vraag naar de specifieke behoeften van de individuele verzoekers.

Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen die de minister naar voren heeft gebracht niet opwegen tegen de belangen van verzoekers. De minister heeft gesteld dat het belang met name een financieel belang is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan een financieel belang een dreigende inbreuk op het absolute recht van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest niet rechtvaardigen. Overigens is ook niet gebleken waarin het financiële belang van de minister exact is gelegen. Aan de opvang in de VBL en de daklozenopvang zijn ook kosten verbonden en de minister heeft niet onderbouwd dat deze kosten minder zijn dan die van de LVV.

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe en treft in alle zaken de voorlopige voorziening zoals verzocht dat de minister de opvang voortzet in de huidige vorm van 24-uurs opvang in de Utrechtse LVV, waarbij in ieder geval zal worden voorzien in de meest elementaire behoeften van verzoekers (bed, bad en brood) tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.

Rb Utrecht AWB 24/20715 en 99 andere zaaknummers, 23.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:21814


Rb: vovo LVV Amsterdam (publicatie ingetrokken)

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangenafweging uitvalt in het voordeel van de verzoekers. Zij sluit hierin aan bij het oordeel van de rechtbank Den Haag, zittingsplaatsen Rotterdam en Utrecht. Ook voor de gemeente Amsterdam geldt dat er op dit moment te veel onduidelijk bestaat over de vraag of de minister met het wegvallen van de LVV vanaf 1 januari 2025 nog aan de ondergrens van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest kan voldoen. De minister voert aan dat zij ook na het beëindigen van de LVV deze ondergrens nog haalt, omdat de vreemdelingen in de VBL terecht kunnen. Op de zitting is namens de gemeente Amsterdam echter toegelicht dat de Dienst Terugkeer & Vertrek te kennen heeft gegeven dat er geen capaciteit is de VBL is om verzoekers en de andere deelnemers aan de LVV op te vangen. De gemachtigde van de minister heeft ter zitting nog gesteld dat er extra bedden gecreëerd kunnen worden in de VBL, maar deze stelling is onvoldoende concreet en verder ook niet onderbouwd. Zo is niet duidelijk geworden om hoeveel bedden het gaat en op welke termijn dit mogelijk is. Bovendien is namens de gemeente Amsterdam toegelicht dat de groep die deelneemt aan de LVV niet allemaal voldoen aan de (strengere) toelatingsvereisten voor de VBL. Daarnaast kunnen andere vormen van opvang in de gemeente, zoals de winteropvang en de daklozenopvang, niet worden gegarandeerd omdat er ook bij deze vormen van opvang tekorten en wachtlijsten zijn.

De gemeente Amsterdam heeft nieuw beleid opgesteld waarin zij te kennen geven dat de gemeente ondanks de landelijke veranderingen haar verantwoordelijkheid blijft nemen om deze kwetsbare groep te blijven bedienen, met respect voor mensenrechten de menselijke waardigheid. In het door de gemeente overgelegde uitvoeringsplan is de ambitie opgenomen om 24-uursopvang met begeleiding te bieden en de daadwerkelijke uitvoering daarvan te continueren in 2025. De gemeente Amsterdam heeft op de zitting echter benadrukt dat zij geen toezegging kan doen dat verzoekers en andere deelnemers aan de LVV toegang zullen krijgen tot deze gemeentelijke 24-uursopvang. Vreemdelingen die toegang willen tot de nieuwe gemeentelijke 24-uursopvang zullen zich tussen 6 en 10 januari 2025 moeten melden, waarbij zal worden nagegaan of zij voldoen aan de toelatingscriteria. Het nieuwe beleid geeft op dit moment dus te weinig aanknopingspunten voor het oordeel dat de ondergrens van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest wordt behaald. De voorzieningenrechter betrekt hierbij ook dat de gemeente Amsterdam op de zitting naar voren heeft gebracht dat vreemdelingen worden uitgesloten van deelname aan de nieuwe gemeentelijk 24-uursopvang als ze de LVV-opvang waarin zij nu verblijven niet vóór 1 januari 2025 verlaten.

Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van de minister niet opwegen tegen de belangen van verzoekers. Met de voorzieningenrechter in rechtbank Den Haag, zittingsplaatsen Rotterdam en Utrecht is de voorzieningenrechter van oordeel dat het financiële belang van de minister een dreigende inbreuk op artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest niet rechtvaardigen.

Rb Amsterdam AWB 24/20506, AWB 24/21301, AWB 24/21304, AWB 24/21305, AWB 24/21307, AWB 24/21308, AWB 24/21310, AWB 24/21314, AWB 24/21315 en AWB 24/21317, 24.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:22054
https://www.recht.nl/rechtspraak/uitspraak?ecli=ECLI:NL:RBDHA:2024:22054


Rb: vovo LVV Eindhoven

De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij hun verzoeken. Daartoe acht de voorzieningenrechter relevant dat – anders dan is betoogd – zonder uitzondering wordt toegezegd dat de opvang wordt gecontinueerd. Het college blijft per 1 januari 2025 zelfstandig voorzieningen aan ongedocumenteerden in het kader van leefgeld/opvang en/of begeleiding richting duurzaam perspectief aanbieden ….

Gelet hierop komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verzoekers met ingang van 1 januari 2025 door de gemeente Eindhoven zullen worden opgevangen en niet zullen zijn verstoken van ‘bed, bad en brood’. Er is de voorzieningenrechter namelijk niet gebleken van een acuut en actueel belang, waarbij een beslissing geen uitstel kan lijden omdat er anders een onomkeerbaar gevolg optreedt.

Tot slot hecht de voorzieningenrechter eraan op te merken dat verzoekers een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening kunnen indienen connex aan de lopende bezwaarprocedures op het moment dat sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, zoals het wegvallen van de door het college geboden voorzieningen.

Rb Den Bosch AWB 24/19844, 24/20335 t/m 24/20348, 24/20352, 24/20354, 24/20359 t/m 24/20361, 24/20363, 24/20366, 24/20368, 24/20370, 24/20371 en 24/20375, 19.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:21566