RvS: onterecht ingetrokken NL-erschap Rwandees, in 1997 status ivm genocide

Appellant is geboren in 1949 in Rwanda. In 1997 is hij Nederland ingereisd. Hij kreeg een asielvergunning en in 2003 het Nederlanderschap. De minister heeft het Nederlanderschap in 2013 ingetrokken, omdat hij in de toelatings- en naturalisatieprocedure heeft gezwegen over zijn rol bij de genocide in Rwanda in 1994. Volgens de minister wist hij of kon hij in ieder geval redelijkerwijs vermoeden dat die informatie relevant was voor de beoordeling van zijn verzoek om verlening van het Nederlanderschap….

De Afdeling komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de staatssecretaris (nu: de minister van Justitie en Veiligheid) niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast. De Afdeling is net als de rechtbank van oordeel dat er voldoende aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies in het individueel ambtsbericht uit 2016 die de minister aan het besluit ten grondslag heeft gelegd. Deze aanknopingspunten bestaan voor een deel uit tekortkomingen in de totstandkoming van de individuele ambtsberichten. Daarnaast zitten er onjuistheden in de verschillende onderdelen van het inhoudelijke standpunt van de minister. Dit betekent dat de minister dit besluit niet zonder nader onderzoek op deze ambtsberichten mocht baseren.

Het hoger beroep van de minister tegen Rb Arnhem 20/4676, 17.7.23 is daarom ongegrond. Het door appellant ingestelde voorwaardelijk incidenteel hoger beroep is daarmee vervallen.
RvS 202305493/1/V6, 24.9.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:4533