Nieuws

PICUM: Geen verplichting tot veilige aangifte in de nieuwe EU-Victims Directive

On 10th December, the European Parliament and the EU Council reached an agreement on the revision of the Victims’ Rights Directive, the EU’s law setting minimum protection and redress standards for victims of crime.  

The leaked draft shows that EU lawmakers agreed on a text that fails to protect undocumented victims from detention and deportation should they report abuse or violence to police.

The Directive requires that victims should not be ‘discouraged’ from reporting and that their rights under the Directive must not be obstructed, yet it leaves it entirely to member states to decide whether to introduce concrete safeguards, such as guarantees that no personal data of undocumented migrant victims would be shared between police and immigration enforcement officials (e.g. “firewalls”). In practice, this means there will be no EU-wide guarantee of safe reporting mechanisms.

The text clarifies that member states can issue special residence permits for undocumented victims, but they are not required to do so. Only access to secure and autonomous residence status can ensure that victims can report crimes and seek redress without fear.  

https://picum.org/blog/deportation-over-justice-eu-deal-offers-no-safe-reporting-for-undocumented-victims-of-crime/, 11.12.25

Rb: vovo voor rechtmatig verblijf tijdens Chavez-procedure over veronderstelde schijnerkenning

Verzoekster heeft op 26 juni 2023 een aanvraag ingediend voor een Chavez-vergunning. Verweerder is ervan uitgegaan dat de erkenning enkel vanwege vreemdelingenrechtelijk voordeel is gedaan, en de aanvraag van verzoekster afgewezen. In bezwaar heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd.

Uit de overgelegde informatie blijkt dat verzoekster met haar zoon verblijft in een noodopvanglocatie van Stichting Binnenslapers in Rotterdam. Zij werkt bij CSU. Zowel haar dienstbetrekking als de noodopvang zal beëindigd worden als verzoekster geen rechtmatig verblijf meer heeft.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter valt niet op voorhand uit te sluiten dat het beroep van verzoekster tegen het bestreden besluit een redelijke kans van slagen heeft. Mede gelet op de omstandigheid dat verzoekster niet kan opkomen tegen de terugmelding van verweerder aan het college, is de voorzieningenrechter van oordeel dat vooralsnog uitgegaan dient te worden van de Nederlandse nationaliteit van haar zoon en dat het beroep van verzoekster een redelijke kans van slagen niet op voorhand kan worden ontzegd.

De voorzieningenrechter zal een belangenafweging maken tussen de belangen van verzoekster bij toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder bij afwijzing van dat verzoek. ….

De belangen van verzoekster bij toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter zonder meer zwaarwegend. Het niet treffen van de voorziening kan mogelijk leiden tot een voor verzoekster (en haar minderjarige zoon) zeer ingrijpende situatie. De belangen van verweerder zijn gelegen in het beroep op de openbare orde. Deze algemene belangen wegen echter, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, op dit moment minder zwaar dan de concrete belangen van verzoekster. Verder vindt de voorzieningenrechter van belang dat de te treffen voorziening tijdelijk van aard is, zodat geen sprake is van een blijvende inbreuk op de belangen van verweerder.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot de uitspraak op het beroep.
Rb Rotterdam NL25.58452, 10.12.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:23937

Rb: gevolgen LP-aanvraag tijdens lopende asielprocedure beoordelen in nieuwe asielprocedure

De Afdeling heeft op 19 november 2025 uitspraak gedaan over de vraag of verweerder hangende het beroep in het kader van een aanvraag om internationale bescherming, ten behoeve van een lp-aanvraag, persoonsgegevens van een vreemdeling mag verstrekken aan de autoriteiten van zijn vermoedelijke land van herkomst. Volgens de Afdeling mag verweerder wel alvast een aanvraag indienen voor een lp, als hij daarbij maar wel de benodigde waarborgen in acht neemt. Zo moet hij altijd een vreemdeling in de gelegenheid stellen om samen de aanvraagformulieren voor een lp in te vullen, te ondertekenen en te controleren. Het indienen van een lp-aanvraag zonder de vreemdeling hierbij te betrekken, is mogelijk in strijd met het beginsel van non-refoulement en met het beginsel van de doeltreffendheid van het rechtsmiddel beroep.

Eiser en zijn gemachtigde zijn pas door middel van de aanbiedingsbrief van verweerder aan de rechtbank in onderhavige procedure op de hoogte geraakt van het feit dat verweerder tijdens de asielprocedure van eiser in 2024 een lp-aanvraag heeft gedaan. Zij zijn daar beiden niet bij betrokken geweest. Hiermee heeft verweerder mogelijk gehandeld in strijd met het beginsel van non-refoulement en met het beginsel van de doeltreffendheid van het rechtsmiddel beroep.

Echter, of hiervan sprake is, ligt niet voor aan de bewaringsrechter. Verweerder zal eventueel in een nieuwe asielprocedure moeten beoordelen welke gevolgen dit heeft voor de beoordeling van die eventueel nieuwe asielaanvraag van eiser.

Rb Middelburg NL25.59728, 19.12.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:24553

RvS: altijd non-refoulementscheck nodig bij dreigende uitzetting

De Afdeling wijst allereerst op haar uitspraak van 2 september 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4178, waarin zij in het algemeen is ingegaan op de betekenis van het arrest Ararat en de verplichtingen die daaruit volgen voor de minister, de rechtbank en de Afdeling. De Afdeling heeft zich in die uitspraak echter niet uitgelaten over de situatie dat de minister een terugkeerbesluit neemt terwijl een vreemdeling niet eerder een asielprocedure heeft doorlopen. Het standpunt van de minister roept de vraag op of zij in dat geval ook een refoulementbeoordeling moet maken.

Anders dan de minister betoogt in haar nadere schriftelijke inlichtingen, is de verplichting om een refoulementbeoordeling te maken niet beperkt tot de gevallen waarin een vreemdeling eerder een asielprocedure heeft doorlopen. Van een vreemdeling mag bovendien niet verlangd worden dat hij of zij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient om de volledige eerbiediging van het beginsel van non-refoulement tot gelding te laten komen.

Gelet hierop, had de minister bij de vaststelling van het terugkeerbesluit moeten motiveren dat zij zich ervan heeft vergewist dat betrokkene bij terugkeer naar Colombia geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest.

Het beroep tegen Rb Amsterdam NL23.39803, 8.1.25 is gegrond.
RvS 202500731/1/V3, 18.12.25
ECLI:NL:RVS:2025:6114

RvS: buitenschuld veroordeelde Vietnamees, tijdsverloop en belangenafweging

Op 13 januari 2017 heeft de minister de verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd met terugwerkende kracht tot 1979 ingetrokken, omdat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. Op 14 juni 2022 heeft de DT&V het zwaarwegende advies gegeven dat betrokkene buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken en de minister verzocht om over te gaan tot verlening van een buitenschuld-vergunning. De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat zij betrokkene als een gevaar voor de openbare orde beschouwt. Betrokkene is namelijk onherroepelijk veroordeeld voor meerdere misdrijven.

De Afdeling overweegt als volgt. De minister mocht zich in beginsel op het standpunt stellen dat de door betrokkene gepleegde misdrijven reden blijven voor de afwijzing van de aanvraag, ondanks het tijdsverloop. De rechtbank heeft wel terecht overwogen dat de minister niet heeft mogen volstaan met een verwijzing naar haar beleidsregel. Uit de uitspraken van 14 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4652 en 26 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2384, volgt namelijk dat een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op grond van een discretionaire bevoegdheid die is ingevuld met beleidsregels, moet nagaan of de toepassing van het beleid voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot met de beleidsregels te dienen doelen. De minister moet dus beoordelen of het tijdsverloop sinds de veroordelingen aanleiding geeft om af te wijken van de beleidsregels in paragraaf B1/4.4 Vc. Deze beoordeling ontbreekt.

Ook de tweede grief slaagt niet. De minister dient bij de toepassing van beleid de evenredigheid in het concrete geval te beoordelen. De minister heeft ten onrechte het DT&V-advies niet aangemerkt als een bijzondere omstandigheid. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom in de evenredigheidsbeoordeling geen betekenis is toegekend aan het gegeven dat betrokkene niet kan terugkeren naar Vietnam en in Nederland zal blijven verblijven. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister niet voldoende is ingegaan op de gevolgen van het feit dat betrokkene Nederland niet kan verlaten, noch op de vraag in hoeverre het belang van de openbare orde daadwerkelijk is gediend met het weigeren van een verblijfsvergunning aan een vreemdeling die daardoor zonder werk en zonder aanspraak op voorzieningen illegaal in Nederland moet verblijven. De Afdeling wijst er ook op dat de minister niet voldoende is ingegaan op het langdurig, grotendeels rechtmatig, verblijf van betrokkene in Nederland en het tijdsverloop van meerdere jaren sinds de laatste veroordeling.

Hoger beroep tegen Rb Utrecht NL23.16873, 11.7.24 ongegrond. 
ABRvS 202404753/1, 16.12.25
ECLI:NL:RVS:2025:6063

Rb: onvoldoende onderzoek naar family life met vrouw en kind in Nijmegen

Eiser heeft tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring verklaard dat hij in Nederland een zoon van zeven maanden heeft, getrouwd is en zijn gezinsleven wil uitoefenen. In dat geval ligt het op de weg van de minister om te onderzoeken of in het gezinsleven dat eiser hier te lande stelt te hebben aanleiding bestaat voor toepassing van een lichter middel dan bewaring. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister dit onvoldoende zorgvuldig gedaan.

Weliswaar is er blijkens de aanvullende processen-verbaal voorafgaand aan het gehoor inbewaringstelling een onderzoek verricht in de systemen, maar de bevindingen hieruit zijn onvoldoende om op voorhand te kunnen concluderen dat er geen sprake is van een gezinsleven tussen eiser en zijn zoon. Het ontbreken van een registratie in systemen betekent niet dat er geen sprake is van “family life”. Weliswaar kan een registratie een aanknopingspunt daarvoor zijn, maar ook bij het ontbreken van informatie in systemen kan eiser zeer wel gezinsleven uitoefenen met zijn vrouw en kind van zeven maanden. Van “family life” kan immers ook sprake zijn tussen een man en een vrouw met een relatie die lijkt op een huwelijk. Een kind geboren uit een dergelijke relatie is ipso jure een onderdeel van die gezinsvorm vanaf het moment van de geboorte en door het enkele feit van de geboorte. Bovendien kan er, in andere situaties, ook sprake zijn van “family life” tussen een biologische vader en een kind mits er ‘bijkomende omstandigheden’ zijn, waarbij bijvoorbeeld de feitelijke contacten een rol kunnen spelen. Het had daarom op de weg van de minister gelegen om dit tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling nader uit te vragen.

Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt in de maatregel, mede gelet op het voorgaande, een specifieke motivering van de minister (waarom volgens hem een inbreuk op het gezinsleven van eiser door het opleggen van de maatregel gerechtvaardigd is en niet kan worden volstaan met een lichter middel.

Beroep gegrond.
Rb den Bosch 25.53958, 19.11.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:23410

Rb: lhbti situatie Wit-Rusland verslechterd

Eiser is sinds 2003 in Nederland. Dit is zijn vijfde asielaanvraag. Eerder heeft verweerder de homoseksualiteit wel geloofwaardig geacht, maar de daaruit voortvloeiende problemen niet.

Eiser heeft aan zijn vijfde asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer vreest voor vervolging of ernstige schade omdat de situatie voor LHBTI'ers in Wit-Rusland sinds zijn vorige aanvraag is verslechterd. ….

Uit het persbericht van 12 april 2024 en het “Report of the Group of Independent Experts” blijkt dat op 12 april 2024 een wetswijziging is aangenomen, waarbij onder de definitie van pornografie ook worden gebracht afbeeldingen van LHBTI’ers, waarmee bezit hiervan dus strafbaar wordt. Het gaat hiermee behoren tot de categorie waartoe ook pedofilie, bestialiteit en necrofilie behoren. Deze initiatieven zijn vergezeld van toegenomen toezicht, intimidatie en willekeurige arrestaties en detentie van LHBTI mensen.

Voorts controleerden volgens het jaarrapport van HRW over 2024 van 16 januari 20254 de autoriteiten in dat jaar routinematig de telefoons van Wit-Russen die terugkeerden uit het buitenland. Ook uit het rapport van de mensenrechtenorganisatie Viasna blijkt dat elke dag Wit-Russische staatsburgers die het land binnenkomen worden ondervraagd en dat informatie op sociale netwerken daarvoor al genoeg kan zijn. Daar komt bij dat uit recente rapporten en het World report 2024 van HRW blijkt dat de algehele mensenrechtensituatie is verslechterd. Volgens de rechtbank kan dit zijn weerslag hebben op kwetsbaren.

Eiser is gediagnosticeerd met een post-traumatische stressstoornis, een ernstige depressieve stoornis met recidiverende episode, een ernstige stoornis in alcoholgebruik en door diverse verhoogde waardes een zeer verhoogd risico loopt op hart- en vaatziekten. Verder wordt melding gemaakt van een ernstige zelfmoordpoging in Zwitserland. Eiser is sinds enkele weken wel gestopt met alcohol, maar alleen om bij de eerstvolgende suïcidepoging goed door te kunnen pakken richting een geslaagde suïcide. Eiser wordt behandeld met therapie en medicatie en zal starten met traumatherapie. De rechtbank volgt eiser op grond hiervan in zijn stelling dat hij zeer kwetsbaar is.

De rechtbank concludeert hieruit dat eiser, gelet op zijn homoseksualiteit, de veranderde wetgeving met betrekking tot homoseksuelen, zijn kwetsbaarheid, zijn lange verblijf buiten Wit-Rusland en de algehele verslechtering van de mensenrechtensituatie in Wit-Rusland, bij terugkeer een risico kan lopen op vervolging of ernstige schade. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom eiser dat risico niet loopt en het besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid.

Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hij krijgt hiervoor zes weken.
Rb Haarlem NL25.13756 en NL25.13757, 2.12.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:23618

Rb: Homs / Syrie onveilig

Met betrekking tot de algemene veiligheidssituatie en de veiligheidsstructuur heeft eiser er onderbouwd op gewezen dat die na de val van Assad nog steeds fragiel en diffuus zijn. VWN beschrijft een situatie van aanhoudend, wijdverbreid en willekeurig geweld door diverse, vaak niet-geïdentificeerde actoren. Burgers lopen voortdurend risico op moord, ontvoering of verwonding. …  Ook heeft eiser gewezen op het EUAA-rapport waarin is geconcludeerd dat een stabiele machtsstructuur ontbreekt, voortdurend sprake is van buitenlandse militaire inmenging en dat sprake is van onderrapportage vanuit Syrië over de situatie. Voorts heeft eiser erop gewezen dat in de brief van VWN is beschreven dat Homs behoort tot de provincies met de meeste incidenten met landmijnen en niet-ontplofte munitie, waardoor burgers blijvend gevaar lopen.

Wat betreft de humanitaire situatie in Syrië verwijst de rechtbank naar de uitspraak van 16 juli 2025. Daaruit blijkt dat humanitaire omstandigheden die het directe of het indirecte gevolg zijn van het handelen en/of het nalaten van een actor van ernstige schade die partij is bij een gewapend conflict in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, wel als relevante omstandigheid in deze globale beoordeling moeten worden betrokken.

Ter onderbouwing van de ernstige humanitaire situatie wijst eiser op het ambtsbericht van mei 2025 waarin is vermeld dat de ernst van de humanitaire situatie in Syrië ten tijde van en na de val van Assad groter is dan tijdens de oorlog. Meer dan 90% van de bevolking leeft onder de armoedegrens en volgens cijfers van Unicef leden meer dan 500.000 kinderen onder de vijf jaar aan levensbedreigende ondervoeding, met nog eens 2 miljoen kinderen op de rand van ondervoeding. De situatie in Syrië wordt beschreven als een veiligheidschaos waar gewapende groeperingen en voormalige milities opereren buiten enig gezag, in een gebied als Homs is volgens het rapport sprake van een ‘security breakdown’. Dertien jaar conflict heeft de infrastructuur grotendeels verwoest; scholen, ziekenhuizen, elektriciteits- en watervoorzieningen functioneren nauwelijks en de economie verkeert in een staat van instorting.

De rechtbank begrijpt uit de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2025 dat niet alleen de humanitaire omstandigheden die een gevolg zijn van het handelen of nalaten van de strijdende partijen in een gewapend conflict moeten worden betrokken, maar ook de humanitaire omstandigheden die direct of indirect het gevolg zijn van het handelen of nalaten van een actor die partij is geweest bij een gewapend conflict. Alleen als slechte humanitaire omstandigheden niet in verband staan met het willekeurig geweld, zijn deze in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, niet relevant. Verweerder heeft ten onrechte de omstandigheden, waar eiser op heeft gewezen, niet betrokken.

Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat in Syrië op dit moment de laagste gradatie van willekeurig geweld van toepassing is. De beroepsgrond slaagt.

Rb Haarlem NL25.27567, 11.12.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:23822

Rb: risico lhbti in Rusland

De rechtbank stelt voorop dat in hoofdstuk 2 getiteld LHBTIQ+ van het thematisch ambtsbericht van 14 februari 2025, staat dat de verslagperiode werd gekenmerkt door verdere staatsrepressie, toenemende haat vanuit de samenleving en een afnemende ruimte om zich te uiten en als gemeenschap te organiseren. Verder staat in dit hoofdstuk dat het Russische Hooggerechtshof op 30 november 2023 oordeelde dat de ‘internationale LHBT-beweging’ aangemerkt wordt als ‘extremistische organisatie’. De regenboog wordt gezien als een extremistisch symbool en is sindsdien verboden. Hoewel het hebben van een lhbtiq+- geaardheid of identiteit volgens de wet niet strafbaar is, wordt de wet door de Russische autoriteiten op arbitraire wijze toegepast. De lhbti+-gemeenschap past in toenemende mate zelfcensuur toe. Alleen door buiten de publiciteit te opereren, konden lhbtiq+-organisaties de gemeenschap nog (psychische) hulp bieden. De verwachting is dat lhtbi-personen als gevolg van de strafbaarstelling nog vaker slachtoffer zullen worden van geweldsmisdrijven en dat psychische en medische zorg aan deze groep nauwelijks mogelijk is, hooguit buiten het zicht van de autoriteiten.

De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat uit deze informatie blijkt dat de situatie in Rusland voor lhbti ernstig is verslechterd sinds de uitspraak van het Russische Hooggerechtshof van 30 november 2023. In de beroepsgronden geeft eiser aan dat de organisatie ‘De Regenboogwereld’ zichzelf heeft opgeheven, uit vrees voor vervolging door de Russische autoriteiten. Omdat verweerder de voorgenoemde landeninformatie niet kenbaar bij zijn beoordeling heeft betrokken, ontbreekt een actuele beoordeling van de vrees. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat in de ambtsberichten staat dat sinds de verdergaande strafbaarstelling van de ‘internationale LHBT-beweging’, lhbti-personen niet alleen al vanwege hun seksuele gerichtheid en/of genderidentiteit strafbaar zijn gesteld, volgt de rechtbank dat niet, omdat in deze ambtsberichten ook staat dat deze verdergaande strafbaarstelling door de bevolking wordt gezien als legitimatie voor discriminatie, intimidatie en geweld en leidt tot verdere marginalisering van de gemeenschap….

Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
Rb Haarlem NL24.16857, 24.11.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:24323

Rb: overheid beschermt tegen FGM in Gambia

FGM is in 2015 strafbaar gesteld in Gambia. Hoewel uit het IND-rapport van 2022 volgt dat de strafbaarheidsstelling nog weinig effect had, heeft verweerder in de besluitvorming, het verweerschrift en ter zitting, voldoende gemotiveerd waarom daarvan anno 2025 niet meer kan worden uitgegaan. De conclusies in het rapport zijn gebaseerd op bronnen uit 2016, toen FGM pas net strafbaar was gesteld. Daarbij wijst verweerder erop dat in het rapport ook staat dat de Gambiaanse overheid in 2020 meer heeft gedaan om de competentie van rechtshandhavers te versterken en om de wetgeving rond FGM toe te passen. Daarmee kan volgens verweerder niet langer worden aangenomen dat de strafbaarstelling maar een beperkt effect heeft. Daarnaast heeft verweerder ter zitting benadrukt dat de Gambiaanse autoriteiten het verbod op FGM nog altijd handhaven.

Ook het bestaan van de NGO's Safe Hands for Girls en Think Young Women duidt op aandacht voor de veiligheid van vrouwen in Gambia. Deze organisaties zetten zich in voor preventie en bewustwording van FGM in Gambia. Daarnaast is onweersproken dat er hulplijnen werkzaam zijn die juist zijn gericht op het voorkomen en signaleren van FGM. Dat de bescherming tegen FGM niet volledig gegarandeerd wordt, doet niet af aan het voorgaande.

Het beroep is ongegrond.
Rb Middelburg NL24.21897, 11.12.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:23747

Pagina's