Om de geloofwaardigheid van een religieuze overtuiging in het kader van een asielaanvraag te kunnen toetsen richten we ons op de drie elementen, te weten:
De IND beoordeelt niet of de vreemdeling zelf vindt dat hij de gestelde religieuze overtuiging aanhangt. De IND toetst of in het kader van de asielprocedure geloofwaardig is dat de door de vreemdeling gestelde religieuze overtuiging gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Bij deze beoordeling is de weging van de bovengenoemde drie elementen van belang. In het kader van een authentiek verhaal worden de verklaringen van de vreemdeling over de elementen geplaatst in de context van zijn persoonlijke omstandigheden en levensloop en bezien worden binnen zijn referentiekader.
Het HvJ (C-646/21) komt voor de beoordeling van het asielmotief van ‘verwestering’ tot een andere beoordeling dan tot nu toe in de praktijk werd gebruikt. Het Hof hanteert in haar uitspraak niet de term ‘verwestering’, maar spreekt van ‘de vereenzelviging van (minderjarige) vrouwen met de fundamentele waarde van gelijkheid tussen man en vrouw’ (verder: vereenzelviging). De minister heeft besloten om bij deze beoordeling aan te sluiten en niet langer te spreken van ‘verwestering’.
Het nieuwe beoordelingskader voor het toekennen van vluchtelingschap betreft een drietrapsbeoordeling. Allereerst moet de IND beoordelen of in het individuele geval sprake is van vereenzelviging die is te herleiden naar de fundamentele waarde die de vrouw hecht aan de gelijkheid tussen vrouwen en mannen. Vervolgens stelt de IND vast of de sociale groep waartoe de vrouw stelt te behoren, in het land van herkomst daadwerkelijk als afwijkend wordt beschouwd. Als de IND heeft geconcludeerd dat er daadwerkelijk sprake is van het (toegedicht) behoren tot een sociale groep als gevolg van de vereenzelviging, dan moet vervolgens vastgesteld worden dat er daadwerkelijk een vrees is voor daden van vervolging als gevolg hiervan.
WBV 2024/23, 24.11.24 in Staatscourant 2024, 38596, 28.11.24
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-38596.html
MediFirst heeft in haar advies geconcludeerd dat geen medische klachten zijn geconstateerd en dat er geen beperkingen zijn voor het horen van eiser. Eiser heeft een psychologisch rapport overgelegd. Uit dit onderzoek blijkt dat zijn IQ-score op de testdag 85 bedroeg, waarbij het verbaal IQ 85 en het performaal IQ 81 was. Deze resultaten wijzen op een verstandelijke beperking. Eiser functioneert daarmee op een begripsniveau dat overeenkomt met dat van een gemiddeld 11-jarig kind. …. Geadviseerd is om bij de beoordeling van zijn verklaringen rekening te houden met deze beperkingen.
In het bestreden besluit heeft verweerder gesteld dat niet wordt aangenomen dat eiser een verstandelijke beperking heeft, maar dat sprake zou zijn van zwakbegaafdheid. Verweerder wijst op het MediFirst advies, waarin staat dat eiser gehoord kan worden en er geen relevante klachten of beperkingen zijn geconstateerd. Dit betreft een expert rapport, waarvan mag worden uitgegaan dat alle aspecten in het onderzoek zijn meegenomen, ook een eventueel laag begripsniveau.
De rechtbank stelt echter vast dat verweerder zich hierbij niet baseert op specialistische expertise en deze stellingen kunnen reeds daarom niet afdoen aan de conclusie van de psycholoog dat sprake is van een verstandelijke beperking. Bij gebrek aan deze specialistische expertise en kennis hebbende genomen van de psychologische rapportage is het niet aan verweerder om te concluderen dat uit die psychologische rapportage niet blijkt dat eiser niet in staat zou zijn om coherent, consistent en gedetailleerd te verklaren en om te concluderen dat het wellicht voor eiser moeilijk is om vragen te beantwoorden over emoties, maar dat dit niet onmogelijk is. Immers, uit genoemde rapportage blijkt dat vooral bij de interpretatie, de weging van de verklaringen rekening moet worden gehouden met een verstandelijke beperking. Of eiser feitelijk kan verklaren (antwoord kan geven) is een andere vraag dan hoe die afgelegde verklaringen te duiden….
Uit het MediFirst-advies blijkt niet of de mogelijke intellectuele beperkingen van eiser bij MediFirst bekend waren. Naar het oordeel van de rechtbank is het advies van MediFirst dan ook onvoldoende inzichtelijk en concludent. Daarnaast heeft verweerder in het psychologisch rapport ten onrechte geen aanleiding gezien om nogmaals om advies te vragen van MediFirst.
Het beroep is reeds hierom gegrond
Rb Middelburg NL25.2167, 21.11.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:22083
De rechtbank neemt het volgende in aanmerking. Eiser had voor zijn komst naar Nederland een Nederlandse vrouw. Hij is rechtstreeks naar Nederland gereisd op basis van een Spaans visum, omdat de Nederlandse ambassade in Palestina gesloten was vanwege de oorlog. Dit is door de minister niet betwist en ten onrechte niet meegenomen als bijzondere omstandigheid.
Uit het IB 2021/33 blijkt dat de minister in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening geen volledige toets aan het arrest Chavez-Vilchez dient te verrichten. Het betreft een “lichte toets” naar de vraag of eiser verzorgende ouder is van het kind. Deze toets bestaat uit een feitencheck op vier voorwaarden: (1) het kind heeft de Nederlandse nationaliteit, (2) de identiteit en nationaliteit van de derdelander ouder staat zonder twijfel vast, (3) de (familierechtelijke) relatie tussen de derdelander ouder en het kind is aannemelijk en (4) de derdelander ouder is de verzorgende ouder en er bestaat een afhankelijkheidsverhouding tussen kind en ouder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom niet wordt voldaan aan de “lichte toets”, waardoor de zaak, middels toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening kan worden opgenomen in de nationale procedure. …
De minister zal in een nieuw te nemen besluit moeten motiveren waarom geen sprake is van aan afhankelijkheidsverhouding. Hierbij moet de minister betrekken dat eiser weliswaar een meldplicht heeft, maar dat hij fulltime is te vinden bij zijn gezin. Ook moet de minister in het hogere belang van het kind alle relevante omstandigheden betrekken. Daarbij wijst de rechtbank op het belang van het kind om op te groeien met beide ouders en het belang van een veilige hechting. Zoals gezegd betreft dit alles een “lichte toets” en geen volledige toets aan het arrest Chavez-Vilchez.
Het beroep is gegrond.
Rb Amsterdam NL25.51734 & NL25.51735, 27.11.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:22534
Het W-document geeft als identiteitsdocument wel toegang tot het theorie- en praktijkexamen bij het CBR (met een geldigheid van drie jaar ná slagen). Uit signalen van gemeenten en uit cijfers van de RDW blijkt dat er soms toch rijbewijsaanvragen worden doorgezet aan de balie op grond van een W-document. Dit is niet toegestaan.
De vreemdeling betoogt dat presenteren in persoon hangende beroep in strijd is met arrest Gnandi.
De Afdeling overweegt als volgt. Uit het arrest Gnandi volgt niet dat de minister hangende beroep in het geheel geen voorbereidende handelingen mag verrichten die zijn gericht op de terugkeer van een vreemdeling. De minister moet daarbij wel waarborgen dat deze handelingen niet in strijd zijn met het beginsel van non-refoulement.
Het is niet toegestaan een vreemdeling in persoon te presenteren voordat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het door hem ingestelde beroep. De gevolgen van een presentatie in persoon zijn niet geheel voorzienbaar en kunnen verstrekkend zijn voor de vreemdeling. Daarbij komt dat deze gevolgen onomkeerbaar zijn of moeilijk te herstellen kunnen zijn, terwijl hangende beroep nog niet vaststaat dat de vreemdeling daadwerkelijk moet vertrekken. Ook wordt betrokken dat een vreemdeling door direct geconfronteerd te worden met de autoriteiten waarvoor hij stelt te vrezen, onder grote druk kan komen te staan. Het risico dat bij een presentatie in persoon in strijd zou kunnen worden gehandeld met het beginsel van non-refoulement en dat daarmee ook de doeltreffendheid van het rechtsmiddel niet kan worden gegarandeerd, is dusdanig groot dat presentatie in persoon niet mag plaatsvinden voordat de rechter de afwijzing van de asielaanvraag heeft getoetst. Gelet hierop is een presentatie in persoon hangende beroep in strijd met het arrest Gnandi.
De minister mag, hangende beroep bij de autoriteiten van het vermoedelijke land van herkomst, wél een lp-aanvraag indienen.
Hoger beroep tegen Rb Arnhem NL22.8408, 6.4.23 gegrond.
ABRvS 202302824/1, 19.11.25
ECLI:NL:RVS:2025:5547
De vreemdeling klaagt over het oordeel van de rechtbank dat het handelen van de minister door hangende beroep zijn persoonsgegevens aan de Sierra Leoonse autoriteiten te verstrekken, niet ten koste is gegaan van de doeltreffendheid van het rechtsmiddel beroep.
De Afdeling overweegt dat de minister, hangende beroep in het kader van een lp-aanvraag, persoonsgegevens van een vreemdeling mag verstrekken aan de autoriteiten van diens vermoedelijke land van herkomst mits voldoende waarborgen in acht worden genomen. Uit het arrest Gnandi volgt niet dat tijdens het beroep geen enkele voorbereidende handeling voor terugkeer mag worden verricht. De minister moet daarbij wel waarborgen dat deze handelingen het non-refoulementbeginsel niet schenden en dat het rechtsmiddel beroep ten volle doeltreffend blijft. Het verstrekken van persoonsgegevens in het kader van een lp-aanvraag geldt als een toegestane voorbereidende handeling omdat de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit, zoals bedoeld in Gnandi, hierdoor niet intreden.
Voorwaarde is wel dat de minister zorgvuldig handelt en de vreemdeling zo veel mogelijk bij de lp-procedure betrekt. Deze moet kunnen controleren dat geen asielgerelateerde of anderszins schadelijke gegevens worden verstrekt. De minister mag daarom niet buiten het medeweten van de vreemdeling een lp-aanvraag indienen, ook niet wanneer de vreemdeling weigert mee te werken. De vreemdeling moet eventuele bezwaren kenbaar kunnen maken en zo nodig een rechtsmiddel (zoals een vovo) kunnen instellen om indiening van de aanvraag tegen te houden. Onder omstandigheden kunnen zelfs de algemene persoonsgegevens (zoals herkomstland, naam, geboortegegevens, gegevens van ouders en laatste adres) al een asielgerelateerde of anderszins schadelijke strekking hebben.
In deze zaak heeft de minister de vreemdeling niet in staat gesteld de lp-aanvraag zelf in te vullen, te ondertekenen of te controleren, en heeft de minister de aanvraag zonder diens medeweten ingediend. Daarmee heeft de minister niet alle noodzakelijke waarborgen in acht genomen en mogelijk gehandeld in strijd met het non-refoulementbeginsel en de doeltreffendheid van het rechtsmiddel beroep.
Hoger beroep tegen rb Middelburg NL21.14311, 11.7.22 gegrond.
ABRvS 202204477/1, 19.11.25
ECLI:NL:RVS:2025:5548
Het opleggen van een bewaringsmaatregel is een sterk belastend besluit. Het gaat om een inbreuk op een van de fundamentele rechten van de mens, het recht om zich vrij te kunnen bewegen. Detentie is daarom ultimum remedium. Bewaring dient enkel te worden toegepast indien er geen andere alternatieven voorhanden lijken om het met de bewaring gediende doel te bereiken. De vraag naar een alternatief dient verweerder onbevangen, nieuwsgierig en pro- actief tegemoet te treden. De start van dit onderzoek is veelal het gehoor voorafgaand aan de bewaring. De tijdens dat gehoor vergaarde feiten en omstandigheden kunnen aanleiding geven tot vervolgonderzoek. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het onderhavige geval niet kunnen volstaan met enkel de vragen die hij in het gehoor aan eiser heeft gesteld. Eiser heeft tijdens het gehoor immers met naam en toenaam een vaste woon- en verblijfplaats opgegeven en desgevraagd aangegeven dat hoewel hij niet uit Nederland wil vertrekken, hij wel aan zijn vertrek zal meewerken. Deze combinatie van factoren had bij verweerder aanleiding moeten zijn om nader te onderzoeken – te beginnen met het daarover nader bevragen van eiser – of in de vorm van nadere afspraken met een lichter middel kon worden volstaan. Dit klemt temeer nu eiser niet eerder met de vreemdelingenpolitie in aanraking is geweest en er dus geen track-record is dat met eiser in een situatie als deze geen afspraken gemaakt zouden kunnen worden.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat het toepassen van een lichter middel altijd een vorm van onzekerheid met zich zal dragen. Niemand heeft een glazen bol. Hoe sneller verweerder evenwel het risico van deze onzekerheid in het nadeel van de vreemdeling laat uitvallen, hoe groter de kans dat de onderzoeksplicht, en in het vervolg daarvan het gebod van detentie als ultimum remedium, is geschonden.
Beroep gegrond.
Rb Amsterdam NL25.48236, 20.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:20694
De regering acht het gerechtvaardigd om onderscheid te maken tussen het deelnemen (anders dan als pleger) aan illegaal verblijf in algemene zin enerzijds en illegaal verblijf in weerwil van een ongewenstverklaring of inreisverbod anderzijds. Bij dat laatste is hulpverlening wel strafbaar.
https://open.overheid.nl/documenten/26d6cbc5-2475-4fde-bedc-9836c5c3889d/file, 13.11.25
Tekst Novelle: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36855-2.html, 18.11.25
Memorie van Toelichting: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36855-3.html
Advies RvS en nader rapport: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36855-4.html
De politie heeft, na een melding, eiser op de grond aangetroffen. Hij lag daar in de stabiele zijligging in het bijzijn van een arts. Eiser was aanspreekbaar en had een goede ademhaling en hartslag. Eiser is gecontroleerd door ambulancepersoneel. Ondertussen trof de verbalisant in eisers tas een set papieren aan met daarop eisers naam. Na het raadplegen van de beschikbare politiesystemen bleek dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft.
Eiser stelt verder dat het enkele feit dat op de ambulance wordt gewacht, nog niet noodzakelijk maakt dat in zijn spullen wordt gezocht, dan wel een identiteitsbewijs wordt gevorderd.
Verweerder heeft toegelicht dat het achterhalen van eisers identiteit in dit geval behoort tot de algemene taak van de politie. Bovendien zijn de spullen van eiser onderzocht ten behoeve van hulpverlening. Na het verifiëren van eisers gegevens, in de daarvoor bestemde politiesystemen, bleek eiser geen rechtmatig verblijf te hebben. Hierna is eiser staandegehouden op grond van de vreemdelingenwet. De rechtbank kan de toelichting van de minister volgen.
Beroep ongegrond.
Rb Utrecht NL25.26072, 30.6.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:21835