Nieuws

CESCR: tegen strafbaarstelling, voor gelijke rechten ongedocumenteerden

Het VN-comité inzake economische, sociale en culturele rechten (CESCR) uit scherpe kritiek op de voorgenomen Nederlandse maatregelen rond asiel en migratie. Het dringt erop aan om af te zien van de strafbaarstelling van illegaal verblijf en andere wetgeving die de toegang van mensen zonder verblijfsstatus tot verdragsrechten beperkt. Daarnaast benadrukt het de dringende woonbehoefte van mensen die asiel aanvragen en mensen die migreren. Nederland moet waarborgen dat zij tijdig en effectief toegang krijgen tot huisvesting.

https://tbinternet.ohchr.org/_layouts/15/TreatyBodyExternal/DownloadDraft.aspx?key=NOpouhmoRAEaq/acFRDPKECok8ybR38jpP60yGDYTFmdOIvoPcoxPewNIyBWa/bk, 26sept25

Rb: controle huis wat bekend was bij Coa toegestaan

De minister heeft toegelicht dat in augustus 2025 een staandehouding was voorzien in het AZC, maar dat eisers daar niet aanwezig waren, niet traceerbaar bleken te zijn en dat zij zich ook de daaropvolgende dag niet hadden gemeld voor de meldplicht. Hierdoor heeft de geplande vlucht geen doorgang kunnen vinden.

DT&V en AVIM hebben vervolgens informatie verkregen van het COA waaruit volgt dat eisers eerder hadden aangegeven weleens te verblijven op het adres. Daarop is AVIM verzocht een adrescontrole uit te voeren. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat eiseres aldaar is gesignaleerd. Gelet op deze toelichting bestond er naar het oordeel van de rechtbank een redelijk vermoeden van illegaal verblijf en is de staandehouding daarmee niet onrechtmatig.

Rb Groningen NL25.45045, NL2545052, NL25,45058 en NL2545062, 30.9.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:17990

WBV 2025/19: invoering Entry en Exit System

Op 30 november 2017 hebben de Europese Raad en het Europese Parlement een inreis-uitreissysteem (EES) voor de registratie van inreis- en uitreisgegevens aangenomen. Het EES zal op elektronische wijze het tijdstip en de plaats van inreis en uitreis registreren van onderdanen van derde landen die voor een kort verblijf tot het grondgebied van de lidstaten zijn toegelaten, en de toegestane verblijfsduur berekenen. Dit systeem komt in de plaats van de verplichting om paspoorten van onderdanen van derde landen af te stempelen.

Het EES is van toepassing op onderdanen van derde landen die voor een kort verblijf tot het grondgebied van de lidstaten worden toegelaten. Het is eveneens van toepassing op onderdanen van derde landen aan wie de toegang tot het grondgebied voor een kort verblijf is geweigerd.

Het EES wordt vanaf 12 oktober 2025 gefaseerd in gebruik genomen en moet op 10 april 2026 volledig in gebruik zijn.
WBV 2025/19, 2.10.25 in Staatscourant 2025, 32763, 3.10.25
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-32763.html

Rb: onzorgvuldig BMA-advies Marokkaan na CVA

Eiser is geboren in 1969 en bekend met diabetes mellitus type 2, epilepsie, CVA met restverschijnselen, COPD/longemfyseem en hypertensie (hoge bloeddruk). Bij het uitblijven van behandeling wordt een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden verwacht. De benodigde behandeling om een medische noodsituatie te voorkomen is in Marokko aanwezig. Door de BMA-arts is geoordeeld dat eiser kan reizen, mits er vooraf een fit-to-fly beoordeling heeft plaatsgevonden, hij tijdens de reis begeleid wordt door een psychiatrisch verpleegkundige en na de reis wordt overgedragen aan een mantelzorger of een instelling die de zorg overneemt. Een voorbeeld van een instelling is een instituut in Rabat.

Eiser heeft twijfel aan het BMA-advies aan de orde gesteld door te verwijzen naar het verblijfscontract van de zorginstelling, waaruit volgt dat de instelling enkel toegankelijk is voor 60-plussers, wat eiser niet is. … De rechtbank is van oordeel dat er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan het BMA-advies. Het beroep is daarom al gegrond.

De rechtbank geeft nog het volgende aan verweerder mee. Het staat niet ter discussie dat het instituut op dit moment vol zit. Niet in geschil is dat er ‘maar’ 44 plekken beschikbaar zijn bij de zorginstelling. Vaststaat dat er op dit moment geen plek is voor eiser en de zorg voor hem dus ook niet toegankelijk is.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
Rb Amsterdam NL23.31915 en NL23.31919, 23.4.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:17757

Rb: rekening houden met persoonlijke omstandigheden bij oordeel inkomensvereiste partner

Referent kan worden vrijgesteld van het middelenvereiste als zij aannemelijk heeft gemaakt vijf jaar te zijn ontheven van de plicht tot arbeidsinschakeling of ten minste twee jaar arbeidsongeschikt te zijn, waarbij herstel niet binnen een jaar is te verwachten. De rechtbank stelt vast dat in het dossier geen verklaring van een deskundige is opgenomen waaruit blijkt dat referent al twee jaar volledig arbeidsongeschikt is. Evenmin is sprake van een formele ontheffing van de sollicitatieplicht gedurende vijf jaar. De rechtbank is echter van oordeel dat de minister rekening moet houden met de feitelijke situatie en gelet daarop onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van een situatie waarbij referent kan worden vrijgesteld van het middelenvereiste.

Uit het dossier blijkt dat referent al vanaf 2010 niet heeft gewerkt en dat zij steeds niet geschikt werd geacht voor regulier (betaald) werk. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier, en met name het arbeidsdeskundig rapport van maart 2025, niet dat deze situatie zal verbeteren. De rechtbank is van oordeel dat de minister, gelet op het voorgaande, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet kan worden gesteld dat referent twee jaar volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht terwijl herstel voor een jaar redelijkerwijs is uitgesloten.

Verder oordeelt de rechtbank dat de minister, voor zover niet aan het beleid wordt voldaan, in ieder geval in de omstandigheden van referent aanleiding had moeten zien te motiveren waarom niet van het beleid moet worden afgeweken.

Deze beroepsgrond slaagt.
Rb Groningen NL25.19541, 3.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:18269

WBV 2025/45: moment van toets ‘ten laste van’ bij aanvraag inreis EU-familielid

De prejudiciële vragen gaan over de situatie waarin sprake is van tijdsverloop tussen het moment van inreis en het moment waarop een aanvraag om toetsing aan EU-recht is ingediend. Het Hof EU heeft geoordeeld dat in een dergelijke situatie moet zijn geborgd dat bij de beoordeling van de aanvraag wordt getoetst of de gestelde afhankelijkheid (ten laste van) van de Unieburger (of diens partner) bestond op zowel het moment van inreis in Nederland als op het moment waarop de aanvraag is ingediend.

https://puc.overheid.nl/ind/doc/PUC_1385945_1/1/, 10.10.25

Rb: risico in Belarus vanwege activiteiten familie

De rechtbank stelt vast dat uit de geciteerde bronnen volgt dat ook familieleden van tegenstanders van het Belarussische regime hebben te vrezen voor vervolging door de Belarussische autoriteiten. Eiser stelt dat zijn vader een politiek dissident is en hij daarom een asielvergunning in Nederland heeft gekregen.

Eiser heeft daarnaast een krantenartikel van 25 maart 2021 overgelegd met als titel “Hoe voormalige landgenoten hun vaderland schaden”. In dit artikel wordt eisers zus genoemd als diasporafiguur die zich in geen enkele staat officieel heeft geprofileerd, maar toch niet aan de aandacht zal kunnen ontsnappen. Eiser heeft, naar het oordeel van de rechtbank, met dit krantenartikel onderbouwd dat ook zijn zus als tegenstander van Belarussische regime wordt gezien.

Gelet op de algemene informatie en het profiel van eisers familieleden heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiser geen gevaar loopt vanwege de activiteiten van zijn vader en zus.

Deze conclusie wordt verder gestaafd met de overgelegde verklaring van het ministerie van Binnenlandse Zaken over de detentie van zijn moeder. Deze detentie sluit aan bij de aangehaalde landeninformatie, waaruit volgt dat familieden van oppositieleden kunnen worden bestraft. Dat in de verklaring staat dat eisers moeder vanwege een administratieve overtreding is opgepakt, maakt niet dat de detentie geen verband houdt met de activiteiten van haar familieleden. Het is, naar het oordeel van de rechtbank, immers niet aannemelijk dat de autoriteiten dat in een dusdanige verklaring expliciet zouden vermelden.

Eisers beroepsgrond slaagt dus.
Rb Haarlem NL24.48280m, 1.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:18432

MvA&M: 15c-beleid Jemen

Voor de volgende provincies wordt het reeds bestaande beleid aangaande artikel 15 onder c van de Kwalificatierichtlijn gecontinueerd wordt: Abyan, Aden, Al Bayda, Al Dhale, Al Hudayda, Al Jawf, Ibb, Lahj, Marib, Sa’da, Sana’a (stad), Sana’a (provincie), Shabwa en Taiz.

Voor de volgende provincies wordt aangenomen dat er sprake is van een relatief lager niveau van willekeurig geweld zoals bedoeld in artikel 15 onder c van de Kwalificatierichtlijn: Al Mahwit, Amran, Dhamar, Hajjah en Raymah.

Voor de provincies Al Mahra, Hadramaut en Socotra wordt aangenomen dat er geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15 onder c van de Kwalificatierichtlijn.

Verder blijkt uit de beschikbare informatie dat er voor Joden niet langer sprake is van een structurele wijze waarop zij in de negatieve aandacht staan. Voorts blijkt dat niet langer voldoende personen het Joodse geloof belijden in Jemen om voor joden als groep een risicoprofiel aan te nemen. Voor de overige groepen die nu als risicoprofiel worden aangemerkt, is de situatie ongewijzigd.

Blijkens het ambtsbericht heeft er geen verbetering plaatsgevonden wat betreft de mogelijkheid tot het verkrijgen van bescherming door de autoriteiten.

Uit het ambtsbericht blijkt dat Jemenitische burgers vanuit Nederland op een veilige en wettige wijze kunnen reizen naar de provincies waar geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15c. Daarom geldt voor vreemdelingen afkomstig uit de provincies: Abyan, Aden, Al Bayda, Al Dhale, Al Hudayda, Al Jawf, Ibb, Lahj, Marib, Sa’da, Sana’a (stad), Sana’a (provincie), Shabwa, Taiz, Al Mahwit, Amran, Dhamar, Hajjah en Raymah en die een reëel risico lopen op ernstige schade vanwege de uitzonderlijke veiligheidssituatie, dat er een beschermingsalternatief is in Al Mahra en Hadramaut. Deze beoordeling vindt plaats op basis van de individuele omstandigheden.

https://open.overheid.nl/documenten/be0428dc-62d3-417f-975d-0d08cff2aadd/file, 8.10.25

Zie ook 15c Beoordeling Jemen:
https://open.overheid.nl/documenten/8203d888-02f9-4af2-bd9d-52bdbcacaaa3/file, 18.6.25

Rb: politie Colombia beschermt niet tegen afpersing

Verweerder stelt dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eiser dat hij geen aangifte heeft gedaan van de afpersingen en bedreigingen. De rechtbank leest op de door eiser aangevoerde pagina’s uit het ambtsbericht dat er een enorme straffeloosheid is rondom afpersingspraktijken. De rechtbank leest ook in het ambtsbericht, dat veel personen geen aangifte doen door het gebrek aan vertrouwen in de Colombiaanse autoriteiten of dat ze vrezen nadelige gevolgen te zullen ondervinden van het doen van een aangifte.

Gelet op deze informatie en hetgeen eiser heeft verklaard over zijn gebrek aan vertrouwen in de Colombiaanse justitie en de mogelijkheid dat leden van bendes infiltreren is de rechtbank van oordeel dat eiser een plausibele verklaring heeft gegeven voor het niet doen van aangifte en wat er bekend is uit de openbare bronnen.

Beroep gegrond.
Rb Haarlem NL25.31612, 29.9.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:17896

RvS: Dublin-overdrachtsprocedure minderjarige duurt te lang

In 2022 is gebleken dat deze Somalische AMV  internationale bescherming geniet in Roemenië. Haar asielaanvraag is in januari 2025 niet-ontvankelijk verklaard.

Appellant betoogt dat zij door de lange duur van de procedure als alleenstaande minderjarige in Nederland geworteld is geraakt, onder andere omdat zij hier naar school gaat en wordt verzorgd.

De Afdeling oordeelt dat, omdat appellant ten tijde van haar aanvraag 15 jaar was en zich voorafgaande aan het besluit in een vormende fase van haar leven bevond, de minister dit kenbaar bij haar besluitvorming moeten betrekken. Dat heeft de minister niet gedaan.

De grief slaagt. Het hoger beroep tegen Rb Roermond NL25.5832, 5.9.25 is gegrond.
RvS 202505049/1/V2, 6.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:4755

Pagina's