Nieuws

SvJ&V: aantallen status art-64 hoofdpersoon

staat van migratie 2024, 14.6.24
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2024/06/14/tk-staat-van-migratie-2024

Rb: niet in staat psychische zorg te regelen in Guinee

Eiser heeft psychische klachten die worden verklaard vanuit een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De klachten leidden eerder tot een psychotische decompensatie die aanleiding gaf tot een inbewaringstelling. Thans staan met name herbelevingen en paniekklachten vanuit de PTSS op de voorgrond. Verder zijn er akoestische hallucinaties waarbij eiser stemmen hoort zichzelf of anderen iets aan te doen. Eiser krijgt sinds enige tijd behandeling vanuit de [instelling 1] . Eiser wordt wekelijks gezien door het Vroege Interventie Psychose team (VIP). De gemiddelde behandelduur bij het VIP team is twee tot drie jaar. Als eiser niet wordt behandeld dan zullen de angst gerelateerde klachten toenemen en mogelijk zal er opnieuw een psychotische decompensatie ontstaan. Bij het uitblijven van de genoemde behandeling verwacht het BMA een medische noodsituatie op korte termijn, want er is eerder een psychotische decompensatie geweest die aanleiding heeft gegeven tot een inbewaringstelling. Het BMA acht als reisvoorwaarden aanbevolen dat eiser tijdens de reis wordt begeleid door een psychiatrisch verpleegkundige, dat eiser een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt en om de medicatie te continueren tijdens de reis medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen. Ten slotte heeft het BMA de vraag of behandeling van de klachten van eiser in Guinee aanwezig is positief beantwoord. .....

De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke medische behandeling in Guinee niet beschikbaar is. .....

De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke medische behandeling voor hem niet toegankelijk is vanwege de kosten daarvan. ....

De volgende vraag is echter of eiser de noodzakelijke medische zorg ook zal ontvangen. Hierbij is van belang dat uit de door eiser overgelegde informatie van zijn behandelaars blijkt dat eiser bij toename van angst zich terugtrekt, waardoor professionele hulpverlening actief bij eiser langs moet gaan om een terugval in psychose te voorkomen. Uit de verklaring van eisers behandelaar in 2021 blijkt dat een uitzetting naar Guinee een dusdanig grote stressor zou kunnen zijn dat hij volledig ontregeld raakt. Volgens de behandelaar zullen bij een toename van stress en angst de klachten van eiser (zowel psychotische als PTSS-klachten) direct toenemen. Hierdoor is terugtrekgedrag in Guinee als gevolg van eisers psychiatrische problematiek reëel te achten. Wanneer de hulpverlening in Guinee nog niet is opgestart, zal de professionele hulpverlening aldaar niet weten dat ze eiser actief moeten benaderen. Hierdoor bestaat er een reëel risico op psychose en daarmee op een medische noodsituatie.

Uit het arrest X van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) volgt dat verweerder verplicht is zich ervan te vergewissen dat een vreemdeling, wanneer zijn gezondheidstoestand dat vereist, niet alleen tijdens de verwijdering zelf zorg ontvangt, maar ook daarna in het land van bestemming. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met zijn verwijzing naar de reisvoorwaarden – psychiatrische begeleiding, medicatie en schriftelijke overdracht – zich er onvoldoende van vergewist dat eiser ook in Guinee de benodigde zorg zal ontvangen, nu deze voorwaarden niet tevens een fysieke overdracht behelst. Die fysieke overdracht is nu juist cruciaal.

De beroepsgrond van eiser slaagt.
Rb Amsterdam NL23.3039 en NL23.3040, 23.1.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:9061

RvS: verhoogd risico na EMDR, nieuw BMA advies nodig

De vreemdeling heeft de Guineese nationaliteit. Hij heeft gevraagd zijn uitzetting op te schorten vanwege zijn gezondheidstoestand. De staatssecretaris heeft zich gebaseerd op het advies van het BMA van 3 november 2023, waaruit volgt dat bij uitblijven van medische behandeling naar verwachting geen medische noodsituatie ontstaat. In het BMA-advies is onder meer gewezen op de in oktober 2023 gestarte traumabehandeling in de vorm van EMDR. Volgens het BMA zullen de psychische klachten bij uitblijven van de behandeling toenemen, maar valt een medische noodsituatie niet te verwachten. Daarbij heeft het BMA betrokken dat wel sprake is geweest van suïcidale uitingen, maar niet van suïcidaal handelen of gedrag.

Uit de brieven van de behandelaars van 20 november 2023 en 30 januari 2024 volgt dat met de in oktober 2023 gestarte EMDR-behandeling verschillende complexe trauma’s zijn blootgelegd waardoor een toename van PTSS- en rouwklachten wordt ervaren. Het risico bestaat op secundaire traumatisatie en verdere verslechtering van de lichamelijke en psychische gezondheid. Daarmee ontstaat volgens de psycholoog een verhoogd risico op suïcide.

Op grond hiervan is de Afdeling van oordeel dat zonder een nader medisch advies niet inzichtelijk is hoe de conclusie van het BMA dat bij uitblijven van de behandeling geen medische noodsituatie valt te verwachten, gebaseerd op de situatie aan het begin van de EMDR-behandeling, zich verhoudt tot wat in de brief en de e-mail staat over het verloop van die behandeling. De rechtbank heeft daarom niet onderkend dat het aan de staatssecretaris was om in het kader van zijn vergewis- en motiveringsplicht het BMA te verzoeken naar aanleiding van de recente informatie een nader advies te geven en dat in zijn beoordeling te verwerken.

Het hoger beroep tegen Rb Utrecht NL24.2952, 21.3.24 is gegrond.
RvS 202402403/1/V3, 31.5.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2024:2253

SvJ&V: aantallen Chavez-vergunning

De toename van de aantallen is te verklaren doordat meer vernieuwingsaanvragenzijn ingediend en afgehandeld. Het arrest Chavez-Vilchez dateert van 2017, hetgeen betekent dat de vergunningshouders vanaf 2022 aanvragen indienen voor de vernieuwing van hun verblijfsdocumenten.

staat van migratie 2024, 14.6.24
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2024/06/14/tk-staat-van-migratie-2024

Rb: risico familiegeweld transman en bivrouw Turkije

De vreemdelingen hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat een van hen een transgender man is en de andere een biseksuele vrouw. Zij stellen dat zij door hun genderidentiteit en seksualiteit in Turkije problemen hebben ondervonden. De staatssecretaris heeft de verklaringen geloofwaardig geacht, maar stelt dat zij niet kunnen worden aangemerkt als vluchteling en niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij reëel risico lopen op ernstige schade.
De rechtbank oordeelt als volgt. De staatssecretaris heeft het geloofwaardig geacht dat de vrouwelijke vreemdeling slachtoffer is geweest van gevangenhouding, herhaaldelijk fysiek en mentaal geweld door haar familie. Haar partner is ook herhaaldelijk bedreigd en opgezocht. De staatssecretaris heeft het bewijsvermoeden ten onrechte niet betrokken bij de beoordeling in hoeverre de vreemdelingen bij terugkeer voor ernstige schade van de familie van de vrouwelijke vreemdeling hebben te vrezen.

Voorts is er, gelet op de geloofwaardig geachte elementen, sprake van vervolging door een niet-statelijke actor voorafgaand aan het vertrek uit Turkije. In beginsel moet worden aangenomen dat zulk gevaar bij terugkeer bestaat. Er komen geen omstandigheden voor bij de vreemdelingen dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat de ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.

De vreemdelingen hebben los van de juridische weg ook op andere manieren om bescherming gezocht, die tot weinig resultaat hebben geleid. De beschermingsmaatregel die de vreemdelingen hebben getroffen in het verleden is voor hen geen begaanbare weg. Het inroepen hiervan is kostbaar terwijl de vreemdelingen niet beschikken over de benodigde financiële middelen, en het leidt immers ook tot een negatieve reactie van de familie waarbij mogelijk steeds meer familieleden in het geschil zullen mengen. De vrees voor de familie van de vrouwelijke vreemdeling bij terugkeer is aannemelijk en zij lopen bij terugkeer dus reëel risico op ernstige schade. er is voor de vreemdelingen geen reële mogelijkheid om in Turkije duurzaam en effectief bescherming te krijgen van de autoriteiten.

Beroep gegrond.
Rb Zwolle, NL23.35597 en NL23.35599, 11.6.24

RvS: beschermingsalternatief Mogadishu ondanks maar 4 dagen daar verbleven

De vreemdeling betoogt dat hij maar vier dagen in Mogadishu heeft verbleven in afwachting van zijn vlucht, dat zijn ouders hem niet kunnen opvangen en dat Al-Shabaab ook in Mogadishu veel macht heeft.

Een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM doet zich in algemene zin niet voor bij vestiging in Mogadishu. Verder heeft de staatssecretaris de vreemdeling mogen tegenwerpen dat hij eerder, zij het kort, in Mogadishu heeft verbleven. Daarnaast is de vreemdeling in Mogadishu niet geheel op zichzelf aangewezen. Er is sprake van een sociaal vangnet waar hij, ook financieel, op kan terugvallen. Zijn vader verwerft namelijk inkomsten uit de verhuur van een vissersboot. Gelet hierop wordt in dit geval ook voldaan aan de overige vereisten voor het tegenwerpen van een binnenlands beschermingsalternatief. De vreemdeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Mogadishu op individuele gronden een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM.

RvS 202204649/1/V2, 3.6.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2024:2267

HvJ EU: geen bescherming UNRWA in Gaza

De vreemdeling en haar minderjarige dochter hebben in juli 2018 na verlaten van Gaza in Bulgarije een asielaanvraag ingediend. De opvolgende aanvraag is afgewezen, omdat zij het UNRWA-werkgebied vrijwillig zouden hebben verlaten en hierdoor zelf afstand hebben gedaan van de bescherming van UNRWA. De Bulgaarse rechter heeft hierover prejudiciële vragen gesteld.  
Het Hof oordeelt als volgt. De opvolgende aanvraag van de vreemdelingen is ontvankelijk vanwege een UNRWA-registratie. Artikel 40, lid 3 Dri maakt geen onderscheid tussen de eerste en een opvolgende aanvraag wat betreft de aard van de elementen en beoordeling. Dit geldt temeer nu, de UNRWA-registratie niet louter een feitelijke omstandigheid is maar kan leiden tot de toepassing van art. 12 lid 1 en daarmee een andere rechtsgrondslag.  

De bescherming van UNRWA wordt geacht te zijn opgehouden indien UNRWA om welke reden dan ook, inclusief de algemene situatie in het werkgebied waar de vreemdeling verbleef, aan geen enkele staatloze Palestijn waardige levensomstandigheden en een minimum aan veiligheidsvoorwaarden te waarborgen. Met name in een situatie van materiële deprivatie, zoals in het Jawo-arrest. Het is enkel vereist dat de vreemdeling persoonlijk in een zeer onveilige situatie verkeert, niet dat dit specifiek tegen zijn persoon gericht is. De minderjarige leeftijd van de vreemdeling dient te worden betrokken, ingevolge artikel 24, lid 2 EU-Handvest. Het tijdstip waarop de UNRWA-bescherming geëindigd is moet beoordeeld worden op het moment van verlaten van het werkgebied, tijdens het besluit op de asielaanvraag en tijdens het beroep. Ten slotte is na 7 oktober 2023 in Gaza sprake van een ongekende verslechtering van levensomstandigheden en vermogen van UNRWA om aan haar taak te vervullen.

HvJEU (SN en LN), C-563/22, 13.6.24
ECLI:EU:C:2024:494
https://curia.europa.eu/juris/documents.jsf?num=C-563/22

HvJ EU: Irakese verwesterde vrouwen vormen sociale groep

K en L stellen dat zij door hun langdurige verblijf in Nederland de normen, waarden en gedragingen van hun leeftijdgenoten hebben overgenomen en dat zij verwesterd zijn. Zij stellen dat zij als jonge vrouwen zelf keuzes kunnen maken over hun bestaan en hun toekomst, met name wat betreft de omgang met het mannelijke geslacht, het al dan niet trouwen, studie, werk, en het vormen en uiten van hun politieke en religieuze opvattingen. Zij vrezen in geval van terugkeer te worden vervolgd op grond van hun identiteit zoals zij die hebben gevormd in Nederland, waar zij normen, waarden en gedragingen hebben aangenomen die verschillen van die welke gangbaar zijn in Irak, en die voor hun identiteit en hun morele integriteit dermate fundamenteel zijn geworden dat zij deze niet kunnen opgeven. Zij stellen daardoor te behoren tot een specifieke sociale groep in de zin van art. 10(1)(d) Definitierichtlijn.

Op de eerste en de tweede vraag dient te worden geantwoord dat, al naargelang de omstandigheden in het land van herkomst, vrouwen uit dat land, minderjarige vrouwen daaronder begrepen, die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat zij zich tijdens hun verblijf in een lidstaat daadwerkelijk zijn gaan vereenzelvigen met de fundamentele waarde van gelijkheid tussen vrouwen en mannen, kunnen worden geacht te behoren tot een bepaalde sociale groep, wat een grond van vervolging kan vormen die tot verlening van de vluchtelingenstatus kan leiden.

HvJEU (K en L) C-646/21, 11.6.24
ECLI:EU:C:2024:487
https://curia.europa.eu/juris/documents.jsf?num=C-646/21

Rb: individueel oordeel nodig over risico ivm politieke activiteiten OLF Ethiopië

De vreemdeling legt aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag dat hij in Nederland sympathisant is van het Oromo Liberation Front (OLF) en vreest op grond van deze politieke activiteiten voor vervolging door de Ethiopische autoriteiten.

De rechtbank overweegt als volgt. Uit het landenbeleid over Ethiopië volgt dat het OLF in Ethiopië erkend is als officiële politieke partij. OLF’ers kunnen zonder problemen activiteiten voor het OLF verrichten. Gelet hierop wordt niet onredelijk of onjuist geacht dat de staatssecretaris de vreemdelingen die (vermeend) lid of aanhanger zijn van het OLF in zijn algemeen bezien niet langer aanmerkt als risicogroep. Echter, het standpunt van de staatssecretaris dat alle leden en sympathisanten van het OLF, ongeacht hun hoedanigheid, hun achtergrond en de door hen verrichte of te verrichten activiteiten in Ethiopië niet (meer) te vrezen hebben voor vervolging wegens hun politieke overtuiging is te algemeen en te ongenuanceerd. Uit de ambtsberichten van 2022 en 2024 volgt immers onder andere dat er verschillende politieke fracties binnen de partij bestaan. Er zijn leden die aan de zijde van de regeringspartij hebben geschaard om hun politieke activiteiten te kunnen uitoefenen, maar dat andere OLF’ers de oppositie voeren tegen de regering het risico lopen gedetineerd te worden of anderszins problemen te krijgen met de autoriteiten. Ook blijkt uit het rapport van UK Home Office van maart 2022 dat OLF-leden of -sympathisanten die terugkeren naar Ethiopië een risico lopen op problemen met de autoriteiten als zij bijvoorbeeld een significante geschiedenis van OLF-lidmaatschap of OLF-steun hebben.

Gelet hierop had de staatssecretaris een individuele beoordeling moeten verrichten waarbij hij aan de hand van de voor de vreemdeling specifieke omstandigheden nagaat of hij bij terugkeer naar Ethiopië vanwege zijn (geloofwaardige) politieke activiteiten voor het OLF in Nederland een risico loopt op vervolging.

Beroep gegrond.
Rb Rotterdam, NL21.17095, 3.6.24

RvS: geen algemeen risico transvrouw Colombia

De Afdeling leidt uit de landeninformatie af dat in Colombia, ondanks het progressieve wettelijke kader, de lhbti-gemeenschap, en in het bijzonder trans vrouwen, het doelwit zijn van geweld en discriminatie. Dit is niet alleen afkomstig van burgers, maar ook van overheidsfunctionarissen. In de praktijk zijn er obstakels om een beroep te doen op beschermingsmechanismen. Het institutionele kader en de werkelijkheid lopen dan ook uiteen. Dat neemt niet weg dat de situatie voor trans vrouwen in Colombia niet zodanig is dat zij systematisch worden blootgesteld aan vervolging of ernstige schade vanwege hun genderidentiteit en dat van hen, ondanks de moeilijke situatie waarin zij zich bevinden, verwacht mag worden dat zij een beroep doen op bestaande beschermingsmechanismen bij voorkomende problemen.

Het is dan ook aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat er individualiseerbare omstandigheden zijn waarop gebaseerd kan worden dat er voor haar een gegronde vrees voor vervolging bestaat of dat zij een reëel risico loopt op behandeling in strijd met het bepaalde in artikel 3 van het EVRM wanneer zij moet terugkeren naar Colombia.....

De beroepsgronden van de vreemdeling over haar individuele asielrelaas slagen niet.
RvS 202106747/1/V2, 5.6.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2024:2331

Pagina's