Nieuws

Rb: afweging economische belangen bij 8EVRM-aanvraag na verbroken relatie

Op 8 juli 2019 is aan eiseres een reguliere vergunning verleend voor verblijf bij een partner. Eiseres verblijft sinds 2019 in Nederland met haar twee kinderen. De kinderen beschikken inmiddels over een verblijfsvergunning die niet in deze procedure voorligt. De verblijfsvergunning van eiseres is bij op 1 mei 2024 met terugwerkende kracht vanaf 26 mei 2022 ingetrokken. Op die datum is de relatie met referent verbroken. …

In de uitspraak van 6 november 2024 is de rechtbank ingegaan op de vraag of de intrekking in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het economisch welzijn van de Nederlandse staat in het geding is. De minister heeft vervolgens op 10 februari 2025 een nieuw, nu bestreden besluit genomen….

De rechtbank is het met eiseres eens dat de door minister gegeven motivering onvoldoende is. De rechtbank stelt vast dat in het eerste (vernietigde) besluit op bezwaar al aan eiseres was tegengeworpen dat zij een positie op de arbeidsmarkt bezet die door iemand anders kan worden ingenomen die wel rechtmatig in Nederland verblijft. De minister heeft hieraan toegevoegd dat het jaarinkomen van eiseres onder de norm voor het verkrijgen van toeslagen valt en niet uit te sluiten valt dat zij hier in de toekomst aanspraak op zal maken. De minister herhaalt in het bestreden besluit ook dat uit de brief van de werkgever niet de intentie tot het verstrekken van een vaste aanstelling blijkt. Bij al deze argumenten blijft onduidelijk waarom deze relevant zijn en waarom dit maakt dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres moet uitvallen.

Ten aanzien van het standpunt van de minister dat eiseres een woning bezet houdt, heeft de gemachtigde op de zitting toegelicht dat eiseres weliswaar op dit moment met haar kinderen samenwoont, maar dat het een mogelijk toekomstig aspect betreft dat zij apart van hen komt te wonen. Tenslotte maakt eiseres gebruik van medische zorg. Dit alles ziet de rechter niet als een deugdelijke onderbouwing voor de stelling dat het economisch welzijn van de Nederlandse staat zwaarder zou wegen dan de belangen van eiseres. De rechtbank vindt voor al het voorgaande steun in de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2022, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat de minister niet met een dergelijke algemene motivering kan volstaan. Door te volstaan met de enkele constatering dat de door eisers gestelde omstandigheden niet uitzonderlijk zijn en niet deugdelijk te motiveren waarom het economisch welzijn van Nederland in het geding is en zwaarder weegt dan de belangen van eiseres, heeft de minister de belangenafweging niet deugdelijk verricht.

Het betoog slaagt.
Rb Arnhem NL25.8113, 13.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:15189

Rb: Turkije biedt geen bescherming tegen huiselijk en eergerelateerd geweld

Eiseres heeft verklaard dat zij gedurende langere tijd is mishandeld door de echtgenoot. Op enig moment is de situatie dermate ernstig geworden dat zij door de Turkse politie is opgehaald, is ondergebracht in een blijf-van-mijn-lijfhuis, en naar aanleiding van de mishandelingen medisch is onderzocht in het ziekenhuis. ….

Eiseres is uit Turkije gevlucht toen de echtgenoot hun zoon ontvoerde en aan de broer van eiseres vertelde dat hij eiseres zou pakken en vermoorden. Zij heeft voorts aangevoerd dat de echtgenoot de kinderen bij haar moeder heeft weggehaald en haar nog altijd telefonisch blijft bedreigen…. Uit de overgelegde verklaring van haar Turkse echtscheidingsadvocaat van 30 december 2024 blijkt dat de echtgenoot zich ook richting haar (de advocaat) bedreigend heeft uitgelaten. Volgens de advocaat lijkt de situatie eerder een (obsessieve) eerkwestie te betreffen dan een geval van ‘huiselijk geweld’. Dit wordt mede ondersteund door de omstandigheid dat de echtgenoot twijfelt of de kinderen biologisch van hem zijn.

Gelet op het voorgaande heeft verweerder weliswaar kunnen aanvoeren dat de Turkse autoriteiten beschermingsmaatregelen ten behoeve van eiseres hebben getroffen, maar heeft verweerder daarbij onvoldoende gemotiveerd in hoeverre deze maatregelen daadwerkelijk doeltreffend waren en bij terugkeer zullen zijn. … Verweerder heeft bovendien onvoldoende onderkend dat de verklaringen van eiseres over het door haar ervaren gebrek aan effectieve en structurele bescherming door de Turkse autoriteiten aansluiten bij de aangehaalde landeninformatie. …

Gelet op de ernst en het aanhoudende karakter van de (aan eerwraak gerelateerde) bedreigingen, de beperkte mate van bescherming die eiseres reeds heeft ervaren, en de twijfels die uit de beschikbare landeninformatie voortvloeien over de effectiviteit en het structurele karakter van de bescherming door de Turkse autoriteiten, lag het op de weg van verweerder om deugdelijk te onderzoeken en te motiveren waarom eiseres desondanks bij terugkeer bescherming zou kunnen verkrijgen van diezelfde autoriteiten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres nog altijd formeel met haar echtgenoot is gehuwd – omdat hij weigert mee te werken aan een echtscheiding – en dat de kinderen bij hem verblijven. Dit maakt het vrijwel onvermijdelijk dat zij bij terugkeer met hem in aanraking zal komen.

De beroepsgrond slaagt.
Rb Rotterdam NL22.23819 en NL23.7470, 1.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:14421

RvS: oordeel nodig over bescherming door UNRWA in Libanon

De vreemdeling heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij is vertrokken uit Libanon vanwege arrestaties en pesterijen die hij heeft ondervonden vanwege zijn Palestijnse identiteit. De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdeling onder de insluitingsgrond van artikel 1(D) valt.

De Afdeling overweegt als volgt. Het is buiten twijfel dat de vreemdeling voor zijn vertrek gebruik maakte van de diensten van UNRWA in Libanon. Verder is terecht overwogen dat de minister een actuele beoordeling moet maken van de vraag of de UNRWA jegens de vreemdeling zal kunnen voldoen aan de verplichtingen die uit haar mandaat volgen als de vreemdeling naar het mandaatgebied moet terugkeren. Aan de insluitingsgrond kan worden voldaan als uit landeninformatie kan worden afgeleid dat de UNRWA in algemene zin tekortschiet bij het voldoen aan haar opdracht. De minister heeft zowel de eigen verklaringen van de vreemdeling als de actuele algemene informatie over de UNRWA en de positie van Palestijnse vluchtelingen in Libanon in haar besluit moeten betrekken.

Hoger beroep tegen Rb Roermond NL22.13790, 6.5.24 ongegrond. 
ABRvS 202403411/1, 6.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:3671

Rb: mogelijk 15c West-Tigray > vovo getroffen

De vreemdeling legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij problemen heeft ondervonden omdat hij deel uitmaakt van de etnische groepering Tigray.
De rechtbank oordeelt als volgt. Wat betreft de veiligheidssituatie in Tigray volgt uit de Afdelingsuitspraak van 17 juli 2024 dat er voor een 15c beoordeling sprake moet zijn van willekeurig geweld binnen een internationaal of binnenlands gewapend conflict. … Uit het Algemeen Ambtsbericht Ethiopië van januari 2024 volgt weliswaar dat er sprake is van een staakt-het-vuren tussen Tigray People’s Liberation Front (TPLF) en de Ethiopische federale autoriteiten, maar dat andere partijen bij het conflict hierbij niet waren betrokken. Ook uit de door de minister aangehaalde cijfers blijkt dat er nog altijd confrontaties plaatsvinden tussen gewapende groeperingen. 

Bij de vraag of er sprake is van een zekere mate van willekeurig geweld, moeten alle relevante omstandigheden in aanmerking worden genomen. Het standpunt van de minister dat het willekeurige geweld in West-Tigray te incidenteel is, wordt niet gevolgd.

Beroep gegrond.
Rb Zwolle, NL24.25458, 11.7.25

vovo: RvS BRS.25.000880, 11.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:3763

Rb: integrale beoordeling geloofwaardigheid verplicht

Het voldoen aan de cumulatieve voorwaarden is niet doorslaggevend om tot de geloofwaardigheid van een asielmotief te kunnen komen. De minister moet na toetsing aan de vijf cumulatieve voorwaarden, alle omstandigheden in samenhang beoordelen om eerst dan tot een conclusie over de geloofwaardigheid te komen. De werkwijze die uitgaat van een rechtstreeks verband tussen het voldoen aan de vijf cumulatieve voorwaarden en de conclusie over de geloofwaardigheid van het asielrelaas is in strijd met het Unierecht. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat in de geloofwaardigheidsbeoordeling op basis van de WI 2024/6 ten onrechte een integrale beoordeling van het asielrelaas ontbreekt. De werkwijze van de minister is daarmee niet in overeenstemming met het Unierecht.

Ondanks dat de werkwijze die wordt gehanteerd een integrale beoordeling van de geloofwaardigheid niet voorschrijft, hetgeen volgens de rechtbank dus wel is vereist, kan het zijn dat in het concrete geval toch een integrale beoordeling heeft plaatsgevonden. In deze zaak blijkt daarvan niet….

De rechtbank komt gelet op al het voorgaande tot de conclusie dat de minister bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres in strijd met het Unierecht heeft gehandeld door geen integrale beoordeling van het asielrelaas te maken. Het besluit is derhalve niet zorgvuldig tot stand gekomen en niet deugdelijk gemotiveerd.

Rb Groningen NL25.4375, 8.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:14846

idem ook Rb Rotterdam NL24.49528, 8.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:14853

Rb: verlenging Dublintermijn onterecht want MOB voordat overdrachtsdatum bekend werd

Eiser heeft op 15 januari 2025 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Op 5 maart 2025 werd zijn aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat verweerder Kroatië verantwoordelijk acht voor de behandeling daarvan. Op 10 maart 2025 heeft eiser beroep ingesteld en een vovo gevraagd tegen de buiten behandelingstelling van zijn asielaanvraag.

De rechtbank stelt voorts vast dat eiser per 19 maart 2025 de hem toegekende woonplaats zelfstandig heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen. De MOB-melding van het COA aan verweerder dateert van 20 maart 2025. Dezelfde dag heeft verweerder het bestreden besluit genomen….

Nu overdracht ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog niet mogelijk was, kan verweerder niet stellen dat eiser die overdracht heeft gefrustreerd of dat eiser doelbewust ervoor heeft gezorgd dat hij buiten het bereik bleef van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoeren van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. Verweerder heeft daarom in het bestreden besluit ten onrechte overwogen dat eiser is ondergedoken en heeft dan ook ten onrechte de overdrachtstermijn verlengd. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt.

Het beroep is gegrond.
Rb Roermond NL25.14539u, 5.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:14523

Rb: twijfel interstatelijk vertrouwensbeginsel Bulgarije

Eiser meent dat voor Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat de opvang in Bulgarije mensonwaardig is. Eiser verwijst in dit kader naar een onderzoeksrapport van de Duitse organisatie Matteo dat hij heeft overgelegd en naar het AIDA-rapport van maart 2025, in het bijzonder naar de pagina’s 50 en 86 daarvan….

Over het Duitse rapport stelt de rechtbank allereerst vast dat drie pagina’s (p. 3-5) daarin zijn gewijd aan de methode van onderzoek en aan de wijze van het gebruik van gegevens en ingewonnen informatie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet concreet en afdoende heeft gemotiveerd waarom dit rapport, gezien deze verantwoording van de onderzoeksmethode, niet is aan te merken als een serieuze informatiebron. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het Duitse rapport inhoudelijk aansluit op het AIDA-rapport (update 2024) ten aanzien van de kritiek op de opvangvoorzieningen van asielzoekers in Bulgarije. Anders dan verweerder stelt, heeft de Afdeling in haar uitspraak van 14 maart 2025 niet geoordeeld over dit laatste AIDA-rapport, maar over het AIDA-rapport van het jaar daarvoor (update 2023). …

Uit pagina 86 van het AIDA-rapport blijkt dat de toestand van de opvangfaciliteiten sinds 2015 ieder jaar slechter wordt, dat ieder jaar weer delen van de opvang als onbruikbaar worden aangemerkt, dat de opvangcapaciteit afneemt en dat er niet voldoende financiële middelen zijn voor verbetering hiervan. Het gaat hier met andere woorden om een voortschrijdende verslechtering van de opvangfaciliteiten voor asielzoekers in Bulgarije, en over het meest recente stadium daarvan heeft de Afdeling zich nog niet uitgelaten. De rechtbank concludeert daarom dat verweerder, gelet op de door eiser overgelegde informatie, niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de asielopvang in Bulgarije geen structurele systeemfouten vertoont en waarom ten opzichte van Bulgarije nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. De beroepsgrond slaagt.

Het beroep is gegrond.
Rb Haarlem NL25.5961, 11.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:15059

RvS: wel nog interstatelijk vertrouwensbeginsel Polen

Uit het artikel uit de Volkskrant volgt dat in Polen een wet in werking is getreden op grond waarvan het mogelijk wordt om het recht op het indienen van asielverzoeken op te schorten voor een periode van 60 dagen. Deze wet is echter alleen van toepassing op asielverzoeken die worden ingediend in het gebied langs de grens met Belarus. De Afdeling is daarom met de minister van oordeel dat nergens uit blijkt dat deze wetgeving ook gevolgen heeft voor Dublinclaimanten, omdat zij op gecontroleerde wijze worden overgedragen en daarom niet met deze wetgeving geconfronteerd zullen worden.

Voor zover de Poolse premier heeft verklaard dat Polen van plan is zich niet meer aan de verplichtingen van de Dublinverordening te houden, is de Afdeling van oordeel dat deze uitlating op zichzelf onvoldoende is voor het oordeel dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Daarbij is van belang dat het betreffende nieuwsbericht gaat over de terugname van Dublinclaimanten uit Duitsland. De minister heeft in haar verweerschrift en op de zitting bij de rechtbank toegelicht dat uit de uitvoeringspraktijk blijkt dat Polen nog steeds claimakkoorden verstrekt. Ook werkt Polen nog steeds mee aan de feitelijke overdracht van Dublinclaimanten. Met de claimakkoorden garanderen de Poolse autoriteiten dat zij asielaanvragen van Dublinclaimanten in behandeling zullen nemen.

Gelet op het voorgaande heeft de minister deugdelijk gemotiveerd dat zij voor Polen nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.

Het hoger beroep tegen Rb Amsterdam NL25.8240, 6.5.25 is gegrond.
RvS BRS.25.000559, 14.8.25
ECLI:NL:RVS:2025:3800

Rb: BoB LVV-zaken Groningen binnen 2 of 6 weken

In de zaken waarin op 29 en 30 december 2024, of op 10 en 15 januari 2025 bezwaar is ingediend, heeft de minister om een ruime(re) beslistermijn verzocht. Daartoe zijn als bijzondere omstandigheden gesteld dat bij de minister (landelijk gezien) een groot aantal bezwaarschriften over de beëindiging van de LVV aanhangig is gemaakt, dat de minister eisers afzonderlijk wil horen, en dat de minister nog immer niet over de Groningse dossiers beschikt, terwijl daar wel om is verzocht. De rechtbank is van oordeel dat de minister in de praktijk in de gelegenheid moet worden gesteld om tot een zorgvuldige inhoudelijke behandeling van de bezwaren te komen. Het komt de rechtbank voor, dat daar een langere termijn dan twee weken voor nodig is, en ook moeten de Groningse dossiers voorhanden zijn. De rechtbank bepaalt in deze zaken daarom dat de nieuwe beslistermijn zes weken bedraagt.

In de zaken waarin na het verstrijken van de bezwaartermijn eerst op 18, 19 en 20 maart 2025 bezwaar is ingediend, heeft de minister geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht. De rechtbank bepaalt in deze zaken daarom dat de minister uiterlijk binnen twee weken na verzending van de uitspraak in die zaken een besluit moet nemen.

Rb Gronignen AWB 25.11363 + 77 andere zaaknummers , 31.7.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:14223

HvJ EU: Beperkte opvangcapaciteit geen reden om asielzoekers basisbehoeften te ontzeggen

Two asylum seekers – an Afghan national and an Indian national – were forced to live for a number of weeks in precarious conditions in Ireland after that Member State refused to provide them with the minimum reception conditions required by EU law. Although the Irish authorities issued each of them with a single voucher for €25, they did not allocate them housing, pleading a lack of available accommodation in dedicated reception centres. The Irish authorities plead a situation of force majeure, which they claim consists of the temporary exhaustion of the housing capacity normally available in the territory of Ireland for applicants for international protection, owing to a mass influx of third-country nationals following the invasion of Ukraine.

In its judgment, the Court recalls that the Member States are required, under the directive, to guarantee applicants for international protection material reception conditions which ensure an adequate standard of living, whether through housing, financial aid, vouchers, or a combination of the three. Those conditions must cover basic needs, including appropriate accommodation, and safeguard the physical and mental health of the persons concerned.

HvJ EU C-97/24, 1.8.25
https://curia.europa.eu/juris/documents.jsf?num=C-97/24

Pagina's