Nieuws

Rb: in NL geboren kind van Roemeense statushouders mee naar Roemenië ondanks status in NL

De vreemdelingen, die internationale bescherming genieten in Roemenië, leggen aan hun opvolgende aanvraag ten grondslag dat ze wegens de recente geboorte van hun zoontje in Nederland niet naar Roemenië kunnen terugkeren. De asielaanvraag van het zoontje is ingewilligd. De rechtbank oordeelt dat de minister ervan mag uitgaan dat Roemenië zich aan de regels over de belangen van het kind en de eenheid van het gezin zal houden.

Beroep ongegrond. 
Rb Utrecht, NL25.32231 en NL25.32233, 28.10.25

Rb: afwijzing asielverzoek Griekse statushouder moet worden gedeeld met Griekenland

Uit de Afdelingsuitspraak van 2 juli 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:2865) volgt dat de minister de door Griekenland verleende vluchtelingenstatus niet kan intrekken of beëindigen. De minister moet de de afwijzing van de asielaanvraag wel delen met de Griekse autoriteiten. Het is vervolgens aan de Griekse autoriteiten om te bepalen of zij deze vluchtelingenstatus intrekken. Hiervan is niet gebleken. De vreemdeling beschikt dus nog over internationale bescherming in Griekenland. De minister heeft dus ten onrechte een terugkeerbesluit opgelegd. 

Beroep ongegrond. 
Rb Groningen NL25.29063, 17.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:19029

Rb: mogelijk geen opvang moeder en kind bij Hasa in België

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres voldoende aannemelijk gemaakt dat aan het standpunt van de minister dat eiseres in België nog steeds een eerste asielaanvraag heeft lopen, ernstig valt te twijfelen. Het ligt op de weg van de minister om deze onduidelijkheid nader te onderzoeken door bij de Belgische autoriteiten navraag te doen. De rechtbank acht dit van belang, omdat de mogelijkheden voor opvang in België verband kunnen houden met in welke asielprocedure de aanvraag van eiseres zich bevindt.

Eiseres wijst waar het gaat om opvangmogelijkheden op de brief van Fedasil, waaruit volgt dat in België de opvang mogelijk niet genoeg plaatsen heeft en dat eiseres en haar kindje alleen in noodgevallen gebruik kunnen maken van medische voorzieningen. De rechtbank acht de kans dat eiseres en haar driejarig dochtertje enige tijd verstoken zullen zijn van opvang onder de gegeven omstandigheden aanzienlijk en niet in het belang van een kind van drie.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres voldoende aannemelijk gemaakt dat er aanknopingspunten zijn voor ernstige vrees dat de opvangvoorzieningen voor haar en haar dochtertje in België systeemfouten bevatten die kunnen resulteren in schending van artikel 4 van het Handvest.

Het beroep is gegrond.
Rb Groningen NL25.29965, 4.11.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:20445

Rb: geen art-56 voor Oekraïens gezin in Gezinslocatie

Als er sprake is van niet rechtmatig verblijf in Nederland kan op grond van artikel 56 Vw een vrijheidsbeperkende maatregel worden opgelegd. De mogelijkheid tot verwijdering uit Nederland is geen voorwaarde voor het opleggen van de maatregel.

Het niet hebben van een vaste woon- of verblijfplaats en het niet beschikken over voldoende middelen van bestaan kunnen indicaties zijn, dat het belang van de openbare orde de maatregel vordert. In dit geval is echter zonder nadere motivering niet voldoende duidelijk dat het belang van de openbare orde de maatregelen vordert. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Eisers verblijven al bijna tien jaar in Nederland en hebben al die tijd op de gezinslocatie in Emmen gewoond. In die tien jaar hebben zij zowel rechtmatig als onrechtmatig in Nederland verbleven. Er is dus al die tien jaar steeds opvang geboden op deze locatie. Ook nu is dat het geval. Dat die opvang op dit moment alleen kan en zal worden geboden samen met een artikel 56-maatregel is niet gebleken.

Verder bevat het dossier geen aanwijzingen waaruit de rechtbank kan afleiden dat eisers een zwervend bestaan gaan leiden. Zo gaan de kinderen al jaren naar school, doen de moeder en de oma vrijwilligerswerk en hebben zij hechte banden met de kerkgemeenschap. Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat zonder nadere motivering niet duidelijk is dat het belang van de openbare orde de maatregelen vordert. De beroepen slagen dus.

Rb Groningen NL25.49158, NL25.49160 en NL25.49161, 23.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:19464

Rb: vovo voor recht op opvang zieke Ghanees in bezwaarfase art-64

Verzoeker heeft op dit moment geen rechtmatig verblijf en geen recht op opvangvoorzieningen.

Vast staat dat verzoeker ernstige medische klachten heeft die bij het uitblijven van behandeling levensbedreigend kunnen worden. Verzoeker heeft gelet hierop belang bij voortzetting van de huidige opvangvoorzieningen, waaronder medische zorg. Uit de uitspraak van de rechtbank van 28 juli 2025 volgt dat verweerder niet zonder nader onderzoek heeft kunnen aannemen dat de noodzakelijke medische behandeling voor verzoeker ook in Ghana toegankelijk is. Daarbij komt dat evenmin is gebleken dat verweerder voornemens is om verzoeker daadwerkelijk uit te zetten vóórdat opnieuw op het bezwaar zal zijn beslist. Het belang van verzoeker om zijn bezwaar in Nederland te mogen afwachten, waarbij zijn opvang wordt gecontinueerd, weegt gelet hierop zwaarder dan de mogelijkheid van verweerder om verzoeker uit te kunnen zetten.

De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom als kennelijk gegrond toewijzen.

Rb Middelburg NL25.37346, 10.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:18827

Rb: zicht op uitzetting Marokko

Verweerder heeft de navolgende gegevens over terugkeerprocedures tussen 1 januari 2025 en 1 oktober 2025 vanuit bewaring naar Marokko verstrekt:

  • Aantal ingediende lp-aanvragen: 206
  • Aantal afgegeven nationaliteitsbevestigingen: 119
  • Aantal verstrekte lp’s: 129
  • Aantal uitzettingen die met behulp van een lp hebben plaatsgevonden: 79

Verweerder heeft tevens aangegeven dat de Marokkaanse autoriteiten geen presentaties in persoon meer vereisen alvorens tot de afgifte van een lp over te gaan.

Rb Roermond NL25.48204, 15.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:18933

Rb: zicht op uitzetting Algerije

De nieuwe Algerijnse consul heeft aangegeven dat ongedocumenteerde vreemdelingen niet langer zullen worden gepresenteerd. De afgifte van lp’s zal voortaan alleen nog plaatsvinden op basis van onderzoek in het Algerijnse registratiesysteem, waarin personalia en vingerafdrukken zijn opgenomen van Algerijnen vanaf 16 jaar. …

Uit de cijfers blijkt dat er tot en met eind september 2025, 325 lp-aanvragen zijn ingediend voor Algerije (78 voor gedocumenteerden en 247 voor ongedocumenteerden), er in totaal 178 presentaties zijn gepland (130 voor gedocumenteerden en 40 voor ongedocumenteerden) en dat 53 vreemdelingen ook daadwerkelijk zijn gepresenteerd (37 gedocumenteerden en 16 ongedocumenteerden). Ook hebben de Algerijnse autoriteiten 60 nationaliteitsverklaringen afgegeven (51 voor gedocumenteerden en 9 voor ongedocumenteerden), zijn er 58 lp’s verkregen (30 voor gedocumenteerden en 28 voor ongedocumenteerden) en zijn er 49 gedwongen uitzettingen geweest. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er dus concrete aanwijzingen dat door de Algerijnse autoriteiten lp’s worden verstrekt en dat er ook gedwongen uitzettingen plaatsvinden.

Dit alles tezamen maakt dat zicht op uitzetting is gegeven.

Rb Groningen NL25.47556, 15.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:18945

ook Rb Groningen NL25.47081 en NL25.48897, 15.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:18946

RvS: geen toelating oudere Marokkaan

De rechtbank heeft overwogen dat de minister minder gewicht had moeten toekennen aan het economische belang van Nederland, het onrechtmatige verblijf van betrokkene en zijn banden met Marokko. Daarbij heeft de rechtbank erop gewezen dat betrokkene al zeer lange tijd in Nederland verblijft, hier een erkend werkzaam leven heeft gehad, als oudere man met medische en psychische problemen wordt opgevangen door zijn familie en nog maar beperkte banden heeft met Marokko. Dit getuigt echter niet van een enigszins terughoudende toetsing van het gewicht dat de minister aan de relevante belangen heeft gehecht en daarmee van de uitkomst van de belangenafweging. Het oordeel van de rechtbank is daarom niet in lijn met de toetsingsintensiteit van de belangenafweging in het kader van het tweede lid van artikel 8 van het EVRM.

Het hoger beroep is gegrond.

De minister heeft aan betrokkene tegengeworpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn verblijf in Nederland onafgebroken is geweest en dat hij geen gevolg heeft gegeven aan het terugkeerbesluit uit 2014. Daarnaast heeft de minister in de belangenafweging weliswaar het werkverleden van betrokkene in zijn voordeel meegewogen bij de beoordeling van zijn band met Nederland, maar tegengeworpen dat hij sinds 2009 niet meer werkt, naar verwachting een beroep zal doen op de Nederlandse algemene middelen en in Marokko recht behoudt op zijn AOW-uitkering. Verder heeft de minister in de belangenweging de zorgbehoefte van betrokkene meegewogen. Zij heeft er in dat verband echter ook op gewezen dat betrokkene in Marokko hulp kan vragen aan zijn kinderen, echtgenote, derden of professionele instanties en vanuit zijn omgeving in Nederland om in zijn zorgbehoefte te voorzien. Ook heeft de minister de afhankelijkheidsrelatie tussen betrokkene en zijn in Nederland wonende familieleden meegewogen en er daarbij op gewezen dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Daarmee heeft de minister deugdelijk gemotiveerd dat de belangenafweging in het nadeel van betrokkene uitvalt. Het beroep is ongegrond.

Hoger beroep tegen Rb den Haag NL23.13371, 14.12.23 gegrond; Beroep ongegrond,
RvS 202400200/1/V1, 8.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:4790

Rb: afweging priveleven Algerijn, 30jr in NL, familiebanden en werkaanbod

De rechtbank acht van belang dat eiser al meer dan dertig jaar – sinds 1994 – in Nederland verblijft. Hij heeft al jarenlang een hechte band met de familie X. Deze familie beschouwt eiser ook als familielid. Eiser woonde jaren op het tennispark van de familie, tot een brand in 2020. Sindsdien verblijft hij regelmatig bij het gezin van de dochter van de familie. Zij was ook op zitting aanwezig. Eiser ziet de familie dagelijks en viert ook feestdagen met hen. Verder heeft hij mantelzorg verricht voor de moeder van de familie.

Daarnaast heeft eiser zichzelf financieel onderhouden. Hij verricht werkzaamheden op het tennispark van de familie en ook op een ander tennispark. Verder wordt hij gevraagd om hand- en spandiensten voor anderen te doen. Op zitting waren de heren A en B aanwezig die eiser graag in vaste dienst nemen bij zijn tennispark, respectievelijk zijn slagerij. Dit hadden zij eerder al schriftelijk laten weten. Ook heeft eiser zich nuttig gemaakt in het sociale leven. Hij heeft jarenlang vrijwilligerswerk verricht voor het Leger des Heils. Eiser spreekt goed Nederlands en is volledig ingeburgerd. Als onderbouwing zijn voldoende verklaringen en foto’s overgelegd.

Ook betrekt de rechtbank dat eiser al dertig jaar geleden uit Algerije is vertrokken, zijn ouders zijn overleden en hij alleen nog telefonisch contact met zijn zus onderhoudt. Daarbij komt dat verweerder in het bestreden besluit bij het paspoortvereiste onvoldoende is ingegaan op de inspanningen die eiser heeft verricht om een paspoort van de Algerijnse autoriteiten te verkrijgen. Het algemene standpunt van verweerder – dat het inherent is aan een langdurig verblijf dat de vreemdeling sociale banden aangaat en dat het economisch belang een rol speelt – legt in het licht van bovenstaande feiten en omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal. Verweerder heeft deze feiten en omstandigheden onvoldoende betrokken bij de belangenafweging.

Het beroep is gegrond.
Rb den Haag NL24.43507 en NL25.43511, 30.9.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:18656

RvS: alsnog oordeel 8EVRM verplicht ondanks toegekende art64

De toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 leidt er niet toe dat geen illegaal verblijf meer bestaat in de zin van de Terugkeerrichtlijn. Omdat artikel 64 alleen verplicht om de uitzetting wegens medische beletselen achterwege te laten, is de minister bij de beoordeling van een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 bovendien niet verplicht om een beoordeling te verrichten aan de hand van artikel 8 van het EVRM.

Appellant betoogt gelet op het voorgaande terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 de inmenging in zijn recht op privéleven niet wegneemt. De vertrekplicht die is ontstaan toen de minister zijn verblijfsvergunning heeft ingetrokken, wordt met de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 slechts tijdelijk opgeschort. Tegelijkertijd kan appellant de rechten die worden beschermd onder artikel 8 van het EVRM niet in volle omvang uitoefenen zoals dat wel zou kunnen als hij in het bezit zou zijn van een verblijfsvergunning.

Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de minister in haar besluit de medische problematiek van appellant onvoldoende heeft betrokken. Datzelfde geldt voor de effecten van het langjarig verlenen van uitstel van vertrek op zijn privéleven. Het besluit is dus ondeugdelijk gemotiveerd en het beroep is gegrond.

Het hoger beroep tegen Rb Amsterdam NL23.34402, 5.11.24 is gegrond.
RvS 202407231/1/V1, 21.10.25
ECLI:NL:RVS:2025:5035

Pagina's