Nieuws

Rb: bij dreigende intrekking status ivm openbare orde, grondslag asielstatus heroverwegen

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris deugdelijk gemotiveerd dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Ook is niet aangetoond dat er sindsdien een positieve gedragsverandering heeft plaatsgevonden......

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris ten onrechte nagelaten of er (achteraf bezien) op het moment van verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd nog een andere grond voor verlening als bedoeld in artikel 29 Vw 2000 van toepassing was. De rechtbank wijst er in dit verband op dat volgens vaste rechtspraak van de ABRvS ervan moet worden uitgegaan dat, als aan een vreemdeling een asielvergunning op basis van de b-grond is verleend, de vreemdeling geen procesbelang heeft bij het instellen van een beroep tegen het daaraan ten grondslag liggende besluit, zolang de verleende vergunning geldig is. Er is namelijk slechts sprake van een belang bij de beoordeling van een beroep tegen een dergelijk besluit als de vreemdeling daarmee in een gunstigere positie zou kunnen komen. Een wijziging van de verleningsgrond van de verblijfsvergunning asiel (van de b-grond naar de a-grond) leidt daar niet toe. Dit belang kan wel ontstaan als de vergunning op enig moment zou worden ingetrokken of niet wordt verlengd. De vreemdeling kan daartegen een rechtsmiddel aanwenden en dan ook ageren tegen het feit dat aan hem geen asielvergunning op basis van de a-grond was verleend. Op dat moment kan de vreemdeling de motivering van de beslissing om de vergunning niet op de a-grond te verlenen ten volle aan de orde stellen, zonder dat hem daarbij wordt tegengeworpen dat het besluit in zoverre in rechte is komen vast te staan. De rechtbank wijst in dit verband op uitspraken van de ABRvS van 21 september 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2709) en 13 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1625).....

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan het besluit een motiveringsgebrek kleeft. Het besluit komt om die reden voor vernietiging in aanmerking. Er bestaat geen aanleiding de overige beroepsgronden te bespreken. Het beroep is gegrond.

Rb Groningen NL23.3822, 26.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:4222

Rb: bij staatlozen is onderzoek toegankelijkheid land van bestendig verblijf niet verplicht

Ten aanzien van de vraag waarom beoordeling van de feitelijke toegankelijkheid wel bij een veilig derde land in de rede ligt, maar niet bij een land van bestendig verblijf, heeft de staatssecretaris aangegeven dat de parallel tussen het land van bestendig verblijf en het concept veilig derde land niet opgaat. Er kan namelijk alleen van een vreemdeling worden verwacht dat hij naar een derde land vertrekt, wanneer die persoon daar geen risico loopt op schending van het refoulementbeginsel en daar om een asielstatus kan verzoeken. Dat betekent dat de vreemdeling in kwestie moet worden toegelaten tot het derde land. De achterliggende gedachte bij een veilig derde land is dat de inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas in het veilig derde land kan worden verricht.

Bij een land van bestendig verblijf is de situatie anders. Het land van de vroegere verblijfplaats, ook wel het land van bestendig verblijf, is voor staatlozen het land van herkomst. Voor staatlozen wordt er inhoudelijk getoetst aan het land van de vroegere verblijfplaats, oftewel het land van bestendig verblijf. Binnen die inhoudelijke toets is het de vraag of vreemdelingen een risico lopen op vervolging of ernstige schade. Het al dan niet worden toegelaten is geen daad van vervolging of ernstige schade en dit valt om die reden dus buiten het beoordelingskader.....

De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij de vaststelling van de gebruikelijke verblijfplaats niet wordt toegekomen aan de vraag of die gebruikelijke verblijfplaats feitelijk toegankelijk is.

Rb Groningen NL23.23384 en NL23.23386, 26.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:4216

RvS: uitgaan van echtheid Keniaans paspoort en dus van Keniaanse nationaliteit ipv Somalische

De Afdeling overweegt als volgt. Van een vreemdeling mag worden verwacht dat hij alles doet waar hij redelijkerwijs toe in staat is om van de autoriteiten van Kenia een verklaring te verkrijgen waaruit blijkt of zij het paspoort aanmerken als rechtsgeldig afgegeven en/of de vreemdeling als hun onderdaan beschouwen. De vreemdeling stelt dat het zoeken van contact met de Keniaanse autoriteiten strijd zou opleveren met het nemo tenetur-beginsel. De vreemdeling heeft niet toegelicht waarom een eventuele strafrechtelijke vervolging voor paspoortfraude zou maken dat hij bij terugkeer naar Kenia een risico loopt op een art. 3 EVRM schending.  

Als een vreemdeling een oprechte inspanning heeft geleverd om een verklaring te krijgen van de autoriteiten over de verkrijging van zijn paspoort en/of zijn nationaliteit, maar daar desondanks niet in is geslaagd, is het aan de staatssecretaris om die autoriteiten te benaderen. Hiervoor moet de vreemdeling wel toestemming geven. Als een vreemdeling daarvoor toestemming weigert te geven, mag de staatssecretaris bij de beoordeling van de asielaanvraag uitgaan van de op het paspoort vermelde nationaliteit. Als de autoriteiten ook niet reageren op het verzoek van de staatssecretaris, moet de staatssecretaris de asielaanvraag beoordelen aan de hand van alle relevante omstandigheden, waarbij het voordeel van de twijfel ook moet worden betrokken. 

De vreemdeling heeft onvoldoende moeite gedaan om aannemelijk te maken dat hij zijn Keniaanse paspoort op frauduleuze wijze heeft verkregen nu hij geen contact heeft gezocht met de autoriteiten. De staatssecretaris mocht daarom van de Keniaanse nationaliteit uitgaan.

Hoger Beroep tegen Rb Amsterdam NL23.13733, 9.6.23
ABRvS 202303806/1, 14.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2024:1071

Rb: geen overdracht naar Bulgarije ivm slechte behandeling

De rechtbank stelt vast dat de Afdeling zich niet heeft uitgelaten over de opvangvoorzieningen en detentie in Bulgarije. Deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft in meerdere uitspraken geoordeeld dat hierin fundamentele systeemfouten zijn gelegen die de bijzondere drempel van zwaarwegendheid zoals bedoeld in het arrest Jawo hebben bereikt. De verwijzing van verweerder naar de uitspraak van Afdeling van 5 februari 2024 en 16 augustus 2023, maakt dat niet anders omdat zij zich hierin niet heeft uitgelaten over de opvang- en detentieomstandigheden. Verweerder kan daarom niet zonder nadere motivering stellen dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank ziet in het geval van eiser en naar aanleiding van hetgeen hij heeft verklaard geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen en sluit zich aan bij de motivering en overwegingen in de hierboven genoemde uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaatsen.

Rb Haarlem NL24.4396 + NL24.4397, 28.2.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:4418

Rb: LHBTI vluchteling mishandeld in Kroatie, geen overdracht

Eisers hebben tijdens het gehoor een beeld geschetst van gedwongen afgifte van vingerafdrukken, detentie, mishandeling wegens geaardheid, het afpakken en niet teruggeven van spullen, pushbacks en het onthouden van water. Dit beeld komt ook naar voren in de brandbrief die de Stichting LGBT Asylum Support op 26 maart 2024 aan de staatssecretaris heeft gestuurd. In de brandbrief worden zeven schrijnende, mensonterende situatie geschetst waar lhbtiq-asielzoekers in Kroatië mee te maken hebben gehad. De aldaar onder punt 6 genoemde casus betreft de zaak van eisers. Eiser 1 is door de politie hard tegen zijn been geschopt toen kenbaar werd dat hij homoseksueel is en Hiv-positief is. De autoriteiten hebben ook de medicatie die eiser 1 in verband daarmee gebruikt, afgenomen en niet aan hem terug gegeven, ook niet toen daarom gevraagd werd. Eisers zijn ongeveer zeven uur vastgehouden in een onverlichte tent waar zij de nacht moesten doorbrengen. Zij kregen geen water of eten. Eisers kenmerken deze manier van behandeling als traumatisch en mensonterend. Eisers hebben vervolgens een brief gekregen waar uit bleek dat zij Kroatië binnen twee dagen moesten verlaten. Eisers zijn niet toegelaten tot de asielprocedure en hebben te maken gehad met een pushback.

Deze feiten en omstandigheden zijn door de staatssecretaris onvoldoende kenbaar betrokken bij de beoordeling. De staatssecretaris heeft nagelaten om te motiveren waarom van eisers kan worden verwacht dat zij zich tot dezelfde Kroatische autoriteiten wenden met een klacht of zich opnieuw wenden tot die autoriteiten voor een behandeling van zijn asielaanvraag.

Rb Groningen NL24.7673 en NL24.7675, 5.4.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:4834

Rb: plaatsing in gezinslocatie en vrijheidsbeperking onzorgvuldig bij art-64 ivm opname in kliniek

De rechtbank stelt vast dat in de maatregel van vrijheidsbeperking de medische omstandigheden niet kenbaar zijn afgewogen. De staatssecretaris gaat daarnaast in de maatregel voorbij aan het gegeven dat eisers doordeweeks verblijf hebben in de gezinskliniek [plaats 1]. Door de staatssecretaris is niet onderzocht of eisers ook gedurende het weekend kunnen verblijven in die gezinskliniek gedurende de afwachting van de voorlopige voorziening op het bezwaar in de artikel 64 Vw-procedure.

Gelet op het vorenstaande is het voor de rechtbank niet duidelijk geworden waarom niet kan worden volstaan met een alternatieve – lichtere verplichting – zoals bijvoorbeeld de oplegging van enkel een meldplicht. Ook heeft de staatssecretaris de argumenten die eiser in zijn gehoor heeft genoemd om af te zien van de maatregel naar het oordeel van de rechtbank niet kenbaar betrokken en gewogen bij de beslissing om de maatregel op te leggen.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de vrijheidsbeperkende maatregel, in weerwil van de daaraan ten grondslag gelegde gronden, onvoldoende is gemotiveerd en mogelijk disproportioneel moet worden geacht. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vrijheidsbeperkende maatregel van aanvang af onrechtmatig is geweest.

Rb Groningen NL24.8138, 20.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:3857

Rb: presentatie ambassade niet toegestaan in beroepsfase asielprocedure

Uit het arrest van 19 juni 2018 van het Hof van Justitie in de zaak Gnandi (ECLI:EU:C:2018:465) volgt dat de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit niet intreden zolang een rechter niet heeft beslist op het beroep gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag.

De voorzieningenrechter maakt uit het arrest Gnandi op dat hangende het beroep tegen het terugkeerbesluit weliswaar niet alle uitzettingshandelingen door de staatssecretaris zijn verboden, maar dat deze uitzettingshandelingen wel zijn verboden als ze de effectiviteit van het rechtsmiddel aantasten. Een presentatie bij de autoriteiten van het land waartegen verzoekster bescherming vraagt, voordat een rechter zich over die beschermingsvraag heeft uitgelaten, tast de effectiviteit van (de uitkomst van) het rechtsmiddel dus ook aan. Dit geldt temeer nu het juist (mede) de autoriteiten van Ethiopië zijn waarvoor verzoekster stelt te vrezen.

Het standpunt van de staatsecretaris dat de staatssecretaris, mede gelet op de opvangmogelijkheden, er belang bij heeft om een spoedig vertrek van niet legaal in Nederland verblijvende personen te kunnen bewerkstelligen, maakt het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verzoekster op 17 mei 2022 een aanvraag heeft ingediend, waarop de staatssecretaris (pas) op 31 januari 2024 heeft beslist.

Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat presentatie van verzoekster bij de ambassade van haar land van herkomst achterwege moet blijven totdat op het beroep in de asielprocedure is beslist.

Rb Groningen NL24.12208, 20.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:3860

Rb: worteling kinderen tijdens 5,5jr semi-legaal verblijf meewegen

De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging niet alle relevante feiten en omstandigheden bevat en dat de betrokken belangen van de kinderen van eiseres onvoldoende tot uiting zijn gekomen in het bestreden besluit. Duidelijk is dat als eiseres terug naar Ghana gaat, het onvermijdelijk is dat haar twee jongste kinderen met haar mee terug moeten gaan naar Ghana. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben geen rechtmatig verblijf in Nederland. Verweerder heeft in de belangenafweging betrokken dat de kinderen in Nederland zijn geboren en opgegroeid, dat zij de Nederlandse taal vloeiend spreken, veel sociale banden met Nederland hebben opgebouwd, hier naar school gaan, muziekinstrumenten spelen en deelnemen aan activiteiten die door de kerk worden georganiseerd.

Verweerder heeft verder terecht gesteld dat bij langdurig onrechtmatig verblijf het inherent is aan dat lange verblijf dat er worteling plaatsvindt en dat slechts uitzonderlijke omstandigheden kunnen leiden tot een positieve uitkomst van de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. Echter heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende betrokken dat een significant deel van het verblijf van eiseres en haar minderjarige kinderen in Nederland semi-rechtmatig was. Tussen het indienen van de aanvraag en het (laatste) besluit op bezwaar van verweerder zit een periode 5,5 jaar. Een deel van deze lange duur is mogelijk wel te wijten aan de processtappen van eiseres, maar dit kan niet geheel voor rekening en risico van haar komen. Anders dan verweerder in het bestreden besluit stelt, heeft verweerder deze lange periode daarom voor een groot deel in redelijkheid niet aan eiseres kunnen tegenwerpen. Dit klemt temeer nu de kinderen van eiseres gedurende deze lange periode een groot deel van hun schoolvormende jaren hebben doorlopen. Verweerder heeft dit aspect onvoldoende in de besluitvorming betrokken. Ook heeft verweerder niet kenbaar in de belangenafweging betrokken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eerder wel rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad.

Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is.
Rb den Haag AWB 23/8684 (beroep) en AWB 23/8715 (voorlopige voorziening), 4.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:3395

Rb: ‘actuele bedreiging’ na veroordeling afwegen bij Armenier, 27jr in NL met (klein)kinderen

Eiser is bij arrest van 8 maart 2005 door het gerechtshof te Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar wegens poging tot doodslag, gepleegd in 2003. Het misdrijf waarvoor eiser is veroordeeld dateert dus al van meer dan 20 jaar geleden en er is sinds het plegen van dit strafbaar feit geen sprake geweest van recidive. Verweerder heeft in het bestreden besluit ook zelf geconcludeerd dat eiser niet langer een actuele en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.

De rechtbank betrekt bij haar oordeel over de belangenafweging tevens dat de procedure van eiser inmiddels lang duurt en eiser daardoor meer geworteld is in Nederland. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder erkent dat er sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft in Nederland een zoon en twee kleinkinderen waarmee eiser gezinsleven uitoefent. Ook dit aspect is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende in de belangenafweging betrokken nu niet nader is gemotiveerd of, en zo ja, hoeveel gewicht verweerder aan dit gezinsleven heeft toegekend. Voor wat betreft de leeftijd van eiser, zijn band met Nederland en de beperkte band met Armenië overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit wel noemt dat deze aspecten zijn betrokken, maar dat niet inzichtelijk is hoe deze aspecten betrokken zijn en hoeveel gewicht aan deze aspecten wordt toegekend. Hiermee is de belangenafweging dus niet deugdelijk gemotiveerd.

Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat met de gemaakte belangenafweging sprake is van het vereiste van ‘fair balance’.

Rb den Haag AWB 23/4100, 4.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:3391

IB 2024/19: wanneer doortoetsen op schrijnendheid

Het informatiebericht geeft handvatten aan de uitvoering over hoe om te gaan met de doortoetsbevoegdheid van artikel 3.6b Vb. Bij het opstellen van deze handvatten is rekening gehouden met de bedoeling van deze doortoetsbevoegdheid en de uitvoerbaarheid ervan. Het al dan niet gebruik maken van deze bevoegdheid is een kwestie van maatwerk en zal per individueel geval moeten worden bepaald.

https://puc.overheid.nl/ind/doc/PUC_1330401_1/1/, 19.3.24

Pagina's