Verweerder heeft onvoldoende betrokken dat eisers vader zowel wegens zijn werkzaamheden voor de politie als zijn functie bij de politie doelwit van de Taliban kan zijn. …. Het betoog van verweerder dat eiser bij terugkeer geen reëel risico loopt op ernstige schade omdat eiser dan wel zijn vader geen problemen heeft gehad met de Taliban, volgt de rechtbank niet. Dat maakt immers niet dat eiser bij terugkeer geen problemen zal ondervinden. …. Bovendien is de situatie inmiddels veranderd nu de Taliban aan de macht is. Verder overweegt de rechtbank dat uit het ambtsbericht Afghanistan van juni 2023 blijkt dat er ook expliciet risico’s gelden voor familieleden. …
Verweerder heeft ten onrechte niet in onderlinge samenhang beoordeeld of eiser door de werkzaamheden van zijn vader, die gelet op het ambtsbericht door de Taliban als problematisch werden bevonden, in combinatie met de omstandigheid dat de Taliban inmiddels aan de macht is en de vreemdeling vanwege het werk en de functie van zijn vader kan opvallen, een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade.
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.
Rb den Haag NL24.35459, 27.2.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:7966
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder is gehouden om steeds te beoordelen of de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen behoeft. Als informatie over de vreemdeling of het gedrag of uitlatingen van de vreemdeling voorafgaand of tijdens het gehoor daartoe aanleiding geeft, moet alsnog een medisch advies worden gevraagd. Verweerder moet niet alleen bij het gehoor, maar ook tijdens de behandeling van de asielaanvraag steeds in de gaten blijven houden of de vreemdeling toch behoefte heeft aan bijzondere procedurele waarborgen. …
De rechtbank is gezien het bovenstaande toetsingskader van oordeel dat er in deze opvolgende procedure concrete aanwijzingen zijn dat bij eiser sprake is van psychische problemen die zijn vermogen om adequaat te verklaren in de weg staan. … Verweerder had dit gezien zijn vergewisplicht moeten onderkennen en alsnog een medisch advies horen en beslissen moeten opvragen.
Nu het voor de rechtbank vaststaat dat verweerder de psychische problematiek van eiser onvoldoende heeft onderkend met betrekking tot eisers vermogen om te verklaren, is de rechtbank verder van oordeel dat verweerder in zijn besluitvorming onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat, en hoe, rekening is gehouden met het referentiekader en de bovengenoemde psychische toestand van eiser.
De beroepsgrond slaagt.
Rb Amsterdam NL24.28359 en NL24.28360, 20.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:23573
Ten aanzien van de nationaliteitsverklaring heeft de minister mogen overwegen dat deze verklaring weliswaar een echt document betreft, maar dat de juistheid van de inhoud daarvan niet kan worden beoordeeld. Daarbij heeft de minister er niet ten onrechte op gewezen dat de nationaliteitsverklaring enkel is gebaseerd op de verklaringen van eiser zelf en de door hem overgelegde kopieën van de identiteitsbewijzen van zijn gestelde ouders. Daarmee is niet gebleken van een deugdelijk verificatieonderzoek voorafgaand aan de afgifte van de nationaliteitsverklaring.
Rb Arnhem NL25.17145, 30.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:9551
Eiseres heeft verklaard dat zij slachtoffer is van mensenhandel, maar zij heeft niet met documenten onderbouwd dat zij daardoor bijzonder kwetsbaar is als bedoeld in het arrest Tarakhel. …. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag ervan uit worden gegaan dat eiseres in Frankrijk zal worden toegelaten tot de opvang en dat er medische zorg voor haar beschikbaar is als zij dat nodig heeft. De minister hoefde daarom geen aanleiding te zien om voor eiseres individuele garanties voor opvang en zorg te vragen bij de Franse autoriteiten.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de asielaanvraag van eiseres niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling hoefde te nemen. De minister heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat mogelijk sprake zou zijn van mensenhandel maar dat dit niet voldoende is om tot de conclusie te komen dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die ertoe leiden dat een overdracht aan Frankrijk getuigt van onevenredige hardheid. … De beroepsgrond slaagt niet.
Rb Utrecht NL25.13199, 15.4.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:9191
Het is daarom aan eisers om aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Bulgarije, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Bulgaarse autoriteiten, een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 Handvest.
De rechtbank overweegt dat eisers kunnen worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar in de zin van het arrest Tarakhel. …. Eisers hebben eenduidige verklaringen afgelegd over de langdurige mishandeling door de echtgenoot van eiseres. Ook zijn eisers niet met hun visum naar Bulgarije gereisd om te herenigen met de echtgenoot, maar zijn zij naar Nederland gereisd om asiel aan te vragen. De minister heeft het huiselijk geweld in het besluit niet aannemelijk genoemd, maar heeft dit punt op de zitting niet betwist. Dit alles maakt dat de rechtbank niet onaannemelijk acht dat er in het gezin sprake is van huiselijk geweld. Dat hiervan geen documenten kunnen worden overgelegd, maakt dit niet anders. Eiseres en haar kinderen vallen onder de definitie van kwetsbare personen. Omdat de minister in het besluit heeft gesteld dat geen sprake is van bijzondere kwetsbaarheid, is de motivering van het besluit in zoverre niet deugdelijk.
Verder heeft de minister onvoldoende gemotiveerd en onderzocht dat eisers zonder het verkrijgen van aanvullende garanties in Bulgarije adequate zorg- en opvangvoorzieningen zullen kunnen krijgen. …. Daar komt bij dat de minister in het claimverzoek aan de autoriteiten van Bulgarije geen melding heeft gemaakt van de verklaringen van eisers over het ondervonden huiselijk geweld. Nu eisers bijzonder kwetsbaar zijn en sprake is van een bijzondere situatie waarbij de minister niet heeft kunnen uitsluiten dat eisers met de echtgenoot van eiseres zullen worden herenigd in Bulgarije, had van de minister een meer actieve houding verwacht mogen worden. …
Gelet op dit oordeel, zijn de beroepen gegrond. De rechtbank vernietigt de besluiten. De minister zal nieuwe besluiten moeten nemen, waarbij zij deze uitspraak in acht neemt. Daarbij zal de minister ook een nieuwe beoordeling moeten maken in verband met het beroep van eisers op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
Rb Utrecht NL25.15432 NL25.15434, 12.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:9219
Niet is in geschil dat eiseres internationale bescherming in Bulgarije heeft gehad van 13 december 2021 tot 25 mei 2024. Artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening, is niet van toepassing in deze situatie. … De rechtbank merkt op dat de gemachtigde van verweerder op zitting heeft erkend dat de situatie van eiseres tekstueel op geen enkele bepaling uit de Dublinverordening past. De rechtbank ziet geen grondslag in de Dublinverordening om een ruimere definitie te hanteren van het begrip “verzoeker” dan gehanteerd wordt in artikel 2, aanhef en onder c.
De beroepsgrond van eiseres slaagt.
Rb Amsterdam NL24.46812 en NL24.46813, 30.1.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:8330
In art. 5 Wet vaststellingsprocedure staatloosheid is bepaald dat evidente staatloosheid tevens op niet-judiciële wijze kan worden vastgesteld, met toepassing van bij of krachtens amvb te stellen voorwaarden. Uit dit wetsartikel blijkt niet dat men zich eerst tot de gemeente dient te wenden om evidente staatloosheid te laten vaststellen, maar dat dit tevens op niet-judiciële wijze kan worden vastgesteld. Het gaat hier dus om een alternatieve mogelijkheid om evidente staatloosheid vast te stellen. Ook uit de MvT (TK, 2020/21, 35 687, nr. 3) blijkt niet dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om een getrapte bevoegdheid in de wet op te nemen, waarbij bij evidente staatloosheid eerst de gemeente bevoegd is om te beslissen en pas daarna de rb.
Verzoeker is ontvankelijk in zijn verzoek.
Verzoek vaststelling staatloosheid toegewezen.
Rb Den Haag (civiel mk), C/09/671612 / HA RK 24-489, 18.3.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:4231
Uit het BMA-advies volgt weliswaar dat 24-uurs aanwezig is in onder andere Abuja, maar de BMA-arts heeft ook aangegeven dat, gelet op de specifieke afhankelijkheid van de echtgenoot in het voorkomen van een medische noodsituatie, zij de beschikbare alternatieven voor de zorg die door de echtgenoot worden geleverd voor eiseres, onvoldoende acht.
De rechtbank stelt vast dat ter zitting door de minister nadrukkelijk is gesteld dat de aanwezigheid van de 24 uur-uurs zorg in Abuja in deze specifieke situatie afhankelijk is van de aanwezigheid van de echtgenoot van eiseres. Nu eiseres voldoende aanknopingspunten heeft aangedragen voor twijfel aan de toelating van de Ghanese echtgenoot tot Nigeria, is de rechtbank van oordeel dat de minister onvoldoende gemotiveerd heeft dat en op welke wijze aan de randvoorwaarde zoals door de BMA-arts is gesteld kan worden voldaan. Om die reden had de minister zich niet zonder meer op het standpunt kunnen stellen dat de voor eiseres vereiste medische behandeling in Nigeria voor haar aanwezig is.
De rechtbank is van oordeel dat het aan de minister is om te onderbouwen dat deze door haar geschetste aanvraag voor een verblijfsvergunning voor eiseres en haar echtgenoot een realistische optie is. Daarin is de minister niet geslaagd.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
Rb Groningen NL25.6915, 14.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:8449
Uit het BMA-advies blijkt dat eiseres diabetes mellitus heeft, gecompliceerd door neuropathie, wat met medicatie nog onvoldoende is gereguleerd. Verder lijdt eiseres aan hypertensie, verminderde visus bij glaucoom en rugklachten. Bij het uitblijven van behandeling verwacht het BMA een medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden, omdat er een tweetal aandoeningen zijn die afzonderlijk of in combinatie kunnen leiden tot overlijden. Behandeling door een huisarts en oogarts en de benodigde medicatie is volgens het BMA in Nigeria beschikbaar. Verder concludeert het BMA dat eiseres kan reizen en dat tijdens de reis geen medische voorziening noodzakelijk is….
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister niet voldaan aan de eerdere uitspraak van deze rechtbank. De minister heeft tijdens de hoorzitting ter voorbereiding op deze nieuwe aanvraag geen vragen aan eiseres gesteld over de mogelijkheden die zij heeft om in Nigeria te reizen om de benodigde behandeling en medicijnen te krijgen. … Met de overweging in het bestreden besluit dat uit het BMA-advies blijkt dat eiseres kan reizen, heeft de minister bovendien miskend dat het BMA-advies gaat over de reis naar Nigeria en niet over binnenlands reizen. De minister heeft het bestreden besluit daarom niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
Het beroep is gegrond,
Rb Groningen NL25.7628, 20.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:8766
Appellant heeft de Surinaamse nationaliteit. Hij heeft in 2022 een aanvraag ingediend voor verblijf bij de minderjarige Nederlandse kinderen van zijn partner. De minister heeft deze aanvraag afgewezen. Later in 2022 heeft appellant zelf een zoon gekregen met zijn partner, die hij voor de geboorte heeft erkend. De minister heeft vervolgens een vergunning gegeven voor verblijf bij laatstgenoemde zoon.
De Afdeling oordeelt dat het aan de Minister is om vast te stellen met ingang van welke datum een afgeleid verblijfsrecht feitelijk bestaat. In het licht daarvan voert appellant terecht aan dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het hoger beroep tegen Rb Amsterdam NL23.2713, 26.3.23, is gegrond.
RvS 202305308/1/V1, 12.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:2127