Mensenhandel is een erge vorm van uitbuiting. Het is een schending van de mensenrechten en een zware vorm van criminaliteit. Het is de verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid om deze vorm van criminaliteit te bestrijden. Dit betekent dat zij ook verplicht is om aan de slachtoffers van mensenhandel opvang en bescherming te bieden. Slachtoffers of getuigen van mensenhandel vallen onder een speciale regeling die vroeger de B9-procedure heette (en nu B8/3). Met deze procedure is het mogelijk om een tijdelijke verblijfsvergunning te krijgen.
De politie moet altijd bedenktijd bieden als er ook maar een klein vermoeden is dat iemand slachtoffer is van mensenhandel. Dat kan gebeuren als de politie ontdekt dat iemand zonder verblijfsvergunning werkt. Een slachtoffer van mensenhandel kan ook via hulpverlening terecht komen bij de politie of zelf naar de politie gaan om te vertellen wat er is gebeurd. Dan volgt een intakegesprek met de politie. Meestal krijgt het slachtoffer dan bedenktijd voor drie maanden. In die tijd kan het slachtoffer of de getuige van mensenhandel nadenken of hij aangifte wil doen van mensenhandel bij de politie. Tijdens deze bedenktijd krijgt het slachtoffer of de getuige opvang en financiële steun.
Bij de aangifte vertelt het slachtoffer alles wat hij weet van de mensenhandel aan de politie. De politie gebruikt dit voor de opsporing van de daders. Om die opsporing makkelijker te maken, moet de politie het slachtoffer een tijdelijke verblijfsvergunning geven op grond van de regeling mensenhandel. Als het slachtoffer besluit om aangifte te doen, dan is de aangifte meteen een aanvraag voor een verblijfsvergunning. Het slachtoffer mag dan legaal in Nederland blijven. Het aanvragen van een verblijfsvergunning op grond van de regeling mensenhandel kost geen geld.
In de praktijk gebeurt het soms dat de politie geen verblijfsvergunning geeft, omdat de aangifte volgens hen niet genoeg aanknopingspunten biedt voor verder onderzoek. Ze weigeren dan de informatie van het slachtoffer als aangifte op te nemen, of ze weigeren een vergunning te geven. Geef dus duidelijk aan bij de politie dat de vrouw echt aangifte wil doen.
Voor Dublinclaimanten (vluchtelingen die via een ander land de EU zijn binnengekomen) geldt dat het OM eerst onderzoekt of er voldoende opsporingsindicaties zijn voor de dader. Als die er niet zijn, dan wordt geen status als slachtoffer van mensenhandel afgegeven. Verondersteld wordt dat het slachtoffer in het Dublinland aangifte kan doen.
Kijk hier op welke sociale voorzieningen iemand recht heeft die in de bedenktijd zit of al een verblijfsvergunning als slachtoffer mensenhandel heeft.
Ja, maar alleen als ze de partner of minderjarige kinderen van het slachtoffer zijn. Om een verblijfsvergunning te kunnen krijgen, moeten de gezinsleden voldoen aan de volgende voorwaarden:
Gezinsleden mogen werken in Nederland.
Als het slachtoffer geen aangifte kan of wil doen, kan hij soms toch een verblijfsvergunning krijgen. Dat geldt als het slachtoffer geen aangifte kan of wil doen vanwege:
Deze vergunning geldt voor 1 jaar en kan niet worden verlengd. Na 1 jaar kan het slachtoffer wel een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf aanvragen.
De vergunning als slachtoffer van mensenhandel geldt voor de tijd dat het onderzoek en de strafzaak tegen de dader duurt. Na drie jaar vergunning wordt deze omgezet in een permanente vergunning. Dat gebeurt ook als het OM strafvervolging instelt tegen de dader. Als het onderzoek binnen de drie jaar stopt, verliest het slachtoffer de verblijfsvergunning.
Als de verblijfsvergunning stopt binnen 3 jaar, kan een vergunning voor voortgezet verblijf aangevraagd worden op grond van schrijnendheid. Bij de beslissing om een verblijfsvergunning schrijnend te geven aan slachtoffers mensenhandel wordt gekeken naar:
Bewezen moet worden dat het slachtoffer niet kan terugkeren naar het land van herkomst. Dit is in de praktijk heel lastig te bewijzen. Van belang is:
- literatuur
- aantallen
- beleid
- Dublin beleid
- jurisprudentie
- voortgezet verblijf slachtoffers
- daders